HET BOEK
Hoofdstuk 1.
OORLOGSFASCINATIETJE
Terwijl ik wachtte op informatieverstrekking of een doorverwijzing door de gemeente ging ik bij mijzelf te rade waarom ik van meet af aan zo geboeid was geraakt door de plaatselijke ‘kruislegende’.
Natuurlijk komt de interesse deels voort uit een zekere nieuwsgierigheid. Iedere journalist is van nature weetgraag en in de loop der arbeidsjaren wordt de belangstelling voor de dingen alleen maar groter, gevoed door de uitdagingen van het vak.
Echter, ik moest toegeven dat ik vooral geprikkeld werd door de datum op het kruis. Een oorlogsdatum. Niet dat ik een enorme fascinatie had of heb voor de twee wereldoorlogen, maar mijn interesse in de jaren 1914-1918 en 1940-1945 is er wel degelijk.
Hoeveel oorlogsdocumentaires over de beide strijden heb ik wel niet gezien? Hoeveel oorlogsvertellingen van kampoverledenen heb ik wel niet op tv geabsorbeerd? Was het boek ‘Oorlogswinter’ van oud-politicus en schrijver Jan Terlouw niet een van de weinige romans die me boeide en die me altijd is bijgebleven? Ik ben weliswaar een veelschrijver, maar ik kan nauwelijks het geduld opbrengen om het geschrevene van anderen door te spitten. Non-fictie is nog te doen voor mij, maar fictie verteer ik maar heel moeilijk.
In Amsterdam bezochten mijn vrouw en ik in het begin van deze eeuw het Anne Frank Huis (ik heb haar dagboek gelezen) en het maakte grote indruk op me om in het huis te zijn waar een Joodse familie heeft moeten schuilen om uit de klauwen te blijven van die grote Duitse roofvogel. Op wie maakt het Anne Frank Huis niet een enorme indruk?! Door het huis te bezoeken, krijgt Anne’s dagboekverhaal ineens ook een fysieke en daardoor nog meer emotionele lading.
Als kind had ik het oorlogsmuseum in Overloon bezocht en vooral de grote tanks vond ik heel spannend om van dichtbij te zien. Vanaf een veilige afstand, in vredestijd, hebben oorlog en militarisme iets avontuurlijks. Het wordt dan haast nostalgie en sentiment. Welbeschouwd slaat dat geromantiseerde gevoel natuurlijk helemaal nergens op. Eigenlijk zou je je ervoor moeten schamen.
Gehuild heb ik toen mijn vrouw, ik en de kinderen het voormalige krijgsgevangenen- en concentratiekamp Bergen-Belsen bezochten, gelegen in een buitengewoon desolaat en treurig niemandsland bij Celle, aan de zuidrand van de Lüneburger Heide. Op het moment dat wij er waren, was er een expositie over het lot van de zigeuners in het kamp. Meestal hebben we het alleen maar over de Joden die werden opgepakt en werden vergast, maar er waren ook nog andere volkeren en individuen die niet werden gepruimd door Hitler en zijn doodseskaders. Verachtelijk!
Per se wilde ik een keer naar Rheydt, bij en in Mönchengladbach, waar Joseph Goebbels - minister van propaganda in nazi-Duitsland - werd geboren. Zijn geboortehuis heb ik niet kunnen vinden, maar tijdens mijn hele verblijf in de voormalige gemeente in de deelstaat Noordrijn-Westfalen heb ik onafgebroken aan deze levende propagandamachine moeten denken, de rechterhand en boezemvriend van de grootste oorlogsmisdadiger aller tijden. Een merkwaardige mengeling van fascinatie en afschuw vergezelde me.
De oorlog is als een wreed Wonder. Het is het ongelofelijke toppunt van lelijkheid, pijn, haat en waanzin. Niet te filmen, zo bizar en barbaars. En in dat wrede wonder zijn er gelukkig ook de moedige helden en heldhaftige groeperingen die hun leven waagden voor de goede zaak. Sommige mensen willen onder alle omstandigheden slecht doen, andere mensen willen onder alle omstandigheden juist het goede doen…
Het heeft me altijd geïntrigeerd dat mensen blijkbaar in staat zijn tot de meest sadistische acties en tot onvoorstelbare uitingen van haat. Het heeft me tevens immer verbaasd dat een heel volk achter één charismatische leider - een krankzinnig genie nog wel - kan gaan staan. Alles voor het eigenbelang. Het loon van De Angst. Het is voor velen blijkbaar legitiem om een ander naar het leven te staan als het jou een beter leven belooft op te leveren.
Hoe weerzinwekkend ik het geschifte voorkomen en het dreigende en onheilspellende geschreeuw van Hitler ook vind, hij is en blijft een fascinerende persoonlijkheid. Wat dreef hem? Waarvan was Der Führer een product? Met wat we nu weten, dan kan het niet anders dan dat hij een psychiatrische patiënt was met een gigantische antisociale persoonlijkheidsstoornis. Een narcistische psychopaat wellicht met - haast zeker - een fatale breinstructuur en duivelse genen (van zijn vader met name). Een man met een buitengewone en destructieve afwijking.
Zijn slechte aanleg en eigenschappen werden waarschijnlijk in de kaart gespeeld door frustraties en trauma’s, mogelijk veroorzaakt door zijn autoritaire en harteloze vader met wie hij een uitzonderlijk slechte band had, de ziekte (kanker) en het overlijden van zijn moeder van wie hij WEL veel had gehouden, zijn verlegenheid en vermeende minderwaardigheidscomplex (ondanks het mogelijke narcisme), het gebrek aan succes als kunstschilder/architect, zijn mensenhaat, de traumatische ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog (tijdelijke blindheid, verwondingen en natuurlijk De Nederlaag) en het feit dat hij na de Eerste Wereldoorlog naar zijn zin onvoldoende werd gewaardeerd als militair. Een ziekelijk jongetje dat werd gekweld door een autoritaire, agressieve vader die hem nooit waardeerde, uitgegroeid tot een haatmachine.
Toegegeven, het is in het kort psychologie van de koude grond, maar ik vind het interessant om te filosoferen over het gedrag en de daden van zo’n exceptioneel haatdragende, oorlogszuchtige, seksistische en sadistische man. Een man die zielsveel hield van dieren en die ontroerd kon worden door kinderen, mooie muziek, de natuur en architectuur. Zo sterk als zijn haat was jegens Joden, Slavische volkeren en zigeuners, zo groot en extreem was zijn liefde voor zijn land, overheersing en macht.
Het is en blijft ongelofelijk wat Hitler heeft veroorzaakt, al deed hij het natuurlijk niet alleen. Zijn handlangers waren even erg, en het Duitse volk en sommige aanhangers uit andere landen – waaronder uit Nederland – bewonderden zijn charisma, strijdlust, strategische intelligentie en de wijze waarop hij zijn land zogenaamd uit de crisis, uit De Grote Depressie, trok.
Het kruis aan de zandweg had er waarschijnlijk nooit gestaan als Hitler er niet was geweest. Wat hij wereldwijd heeft veroorzaakt aan klein en aan megaleed, is met geen pen te beschrijven.
Ook mijn familie is niet onder de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog uitgekomen. Gelukkig voor mijn familie en mijzelf heeft het mondiale militaire gevecht geen bloedverwantslachtoffers geëist, maar mijn ‘Limburgse’ grootvader - schipper van beroep - werd op een dag, met tal van andere mannen in het kerkdorp Wessem, meegenomen door Duitse soldaten.
Maandenlang heeft hij moeten zwoegen in een van de werkkampen van wat hij altijd ‘de Moffen’ is blijven noemen. Mijn moeder was nog maar drie jaar toen hij huis en haard moest verlaten, maar ze herinnert zich nog de wanhoop en het verdriet die zijn gedwongen vertrek vooral bij haar moeder veroorzaakte, en daardoor ook bij haarzelf en bij haar broers en zussen. Haar moeder stond er na zijn vertrek tamelijk alleen voor en heeft zich zonder mopperen en zonder haar angst en wanhoop te uiten uit de naad gewerkt om het gezin te verzorgen.
Toen mijn opa na de oorlog terugkwam uit het werkkamp heeft hij gezworen nooit meer over het verleden te praten. Grootvader wilde door met zijn leven en hij heeft met bloed, zweet en tranen zijn eigen zaak opgebouwd (olieboot, tankstationnetje aan huis en scheepswinkel). Hij was een van de eersten in het dorp die zich een televisie en een auto kon permitteren.
Wat opa in het werkkamp en onderweg naar het kamp heeft meegemaakt, heeft hij volgens mama nooit aan iemand verteld. Opa zweeg zijn eigen oorlogservaringen dood. Omkijken, was voor hem geen optie. Een dikke vette streep moest eronder, wat hem betreft. Hij is het toonbeeld van de wederopbouw en ik ben ongelofelijk trots op wat hij allemaal heeft bereikt en op wat een bekommernisvolle familieman hij was. Voor mij was en is hij mijn grote mannelijke voorbeeld.
Zijn haat jegens ‘de Moffen’ was overigens niet zo groot dat hij niet naar Duitse tv-zenders keek. Een van zijn broers werkte na de oorlog als technicus voor het Engelse leger dat in Duitsland was gelegerd. Dus, Duitsland werd niet helemààl in de ban gedaan. Maar het onterechte verlies (2-1) van de WK-voetbalfinale in 1974, tegen de oosterburen, kwam bij opa hard aan, terwijl hij helemaal geen voetballiefhebber was. Wat zou de wraak bij een zege zoet geweest zijn!
Mijn Zeeuwse vader was bijna zeven jaar toen de oorlog uitbrak. Veel over die tijd heeft hij niet verteld. Eerder heel weinig. In het kleine gehuchtje waar zijn ouders met hun gezin woonden, merkte je blijkbaar niet zo heel veel van de aanval door de Duitsers en van de verdediging door de geallieerden.
Mijn vader was en is een man die wel houdt van uniformen en van de jobs die daarmee verband houden. Hij is zelf douanier geweest en is nooit opgehouden over zijn douanetijd te vertellen. In zijn tijd werden er nog volop boter en sigaretten de grens over gesmokkeld en volgens mij genoot hij van zijn werk, alhoewel de koude winteravonden en winternachten natuurlijk minder aangenaam waren om in te moeten ‘brood verdienen’.
Het enige wat ik me kan herinneren, is dat mijn vader als kind de Duitse soldaten, die weleens binnenkwamen, in zijn ouderlijk huis, en die ook weleens wat te eten kwamen vragen, heel vriendelijk vond. Tja, zij deden ook maar hun werk…
Mijn schoonvader, de geboren en getogen Melickenaar, was eveneens bijna zeven jaar toen de hel losbrak. Hij was een van de 30.000 Midden-Limburgse evacués die begin 1945 per trein naar Friesland werden overgebracht alwaar ze door gastgezinnen werden verzorgd.
Roermond was aan het einde van de oorlog frontstad geworden en de Duitsers evacueerden heel veel Roermondenaren en mensen uit de omliggende dorpen naar het noorden van Nederland. Heel veel mensen, onder wie ook mijn schoonvader, kwamen terecht in Friesland. Dat ging evenwel niet zonder slag op stoot. De inwoners moesten bij temperaturen onder nul en met weinig warme kleding aan in grote groepen naar het Duitse plaatsje Brüggen lopen. Dat was een voettocht van ruim vijftien kilometer, soms door de sneeuw.
Urenlang moesten de evacués op het treinstation van deze Duitse plaats wachten op een trein die hen naar Noord-Nederland zou brengen. Mijn evenwichtige en niet al te emotionele schoonvader, die totaal geen traumatische ervaringen aan de oorlog heeft overgehouden, en de andere vluchtelingen barstten natuurlijk van de honger en hun lichaam moest hard werken om hen een beetje warm te houden. Waar ze precies terecht zouden komen, wisten ze niet. Een en al onzekerheid.
In vee- en goederenwagons werden de Limburgers naar het Noorden getransporteerd. De treinreis was door de honger en de kou loodzwaar. Oneindig lang leek de trip te duren. Helemaal gevaarloos was deze expeditie niet, want het was wel vaker voorgekomen dat de geallieerden de treinen aanzagen voor vijandelijk doelwit en aanvielen door middel van onder andere zware beschietingen.
In een verhaal op internet kwam ik het verhaal tegen over ene Jan Dosker die begin februari met zijn moeder, twee broers en twee zusjes Roermond verliet. Ik citeer de blogger die het relaas beschrijft: “De treinreis werd onderbroken in het plaatsje Hamminkeln, waar de trein het doelwit werd van Engelse jachtvliegtuigen. Jans moeder en zijn twee broers kwamen daarbij om het leven. De twee zusjes raakten gewond, waarvan één ernstig. De twaalfjarige Jan reisde verder naar Leeuwarden waar hij werd opgevangen door mevrouw Cath aan de Willemskade.”
Ik kan me voorstellen dat deze Jan nooit echt over deze ervaring is heen gekomen. Mijn schoonvader echter had naar eigen zeggen een prima tijd in Friesland. Thans staan de Friezen bekend als een uitermate stug volk, maar hij en vele mede-evacués hebben de Friezen toen juist leren kennen als uiterst vriendelijke, gastvrije, stabiele en behulpzame mensen. Achter dat zogenaamde ijsmasker van de Friezen gaat blijkbaar een heel warm karakter schuil.
Mag dat ook eens geconstateerd worden?
Hoofdstuk 2.
MELICK IN DE OORLOG.
Nadat ik een e-mail had gestuurd naar de gemeente Roerdalen en ik aan mijn schoonvader had gevraagd wat hij me over het kruis kon vertellen, besloot ik een e-mail te sturen naar de lokale omroep OR6 en naar de heemkundevereniging. In die mails vroeg ik wat zij wisten over de herkomst en de betekenis van het crucifix en of ze mij naar betrokkenen of naar een deskundige konden doorverwijzen. Ik realiseerde me dat ik meerdere bronnen moest aanboren om op de hoogte gesteld te worden van dit mysterieuze fenomeen.
Mijn buurtgenoot Piet, gepensioneerd huisschilder, had me zojuist verteld dat hij ooit op zoek was geweest naar een boek over vier Limburgse jongens die in de Tweede Wereldoorlog gefusilleerd waren door een veldwachter en dat de Heemkundevereniging hem op het goede spoor had gezet. Dankzij de kenners van de lokale geschiedenis had Piet het gekafte letterwerk gevonden. “Als zij van de Heemkundevereniging niet weten voor wie dat kruis daar staat, dan weet ik het ook niet meer,” had Piet geglunderd.
Deze sympathieke en gemoedelijke ‘buurman’ vertelde me trouwens dat ook hij zich weleens had afgevraagd wat dat kruis op het Melicker zandpad had te betekenen. “Geen flauw idee heb ik waar dat kruis voor is, of voor wie.”
Zijn nieuwsgierigheid motiveerde mij nog meer om onderzoek of in elk geval navraag te doen naar het crucifix. Nogmaals had ik het bewijs gekregen dat heel veel mensen die al hun hele leven in Melick of Herkenbosch wonen en die het kruis ‘kennen’ het verhaal achter het crucifix niet wisten, terwijl ook zij er best wel het fijne van zouden willen weten. Ik was niet de enige met vraagtekens.
Maar voordat ik antwoord kreeg van de gemeente, de omroep of de Heemkundevereniging verdiepte ik me een beetje meer in de historie van Melick, met name in de oorlogsgeschiedenis van het dorp.
Via internet leerde ik voor het eerst dat het kerkdorp waar mijn vrouw tot aan ons samenwonen altijd had gewoond in de Middeleeuwen is ontstaan als een lintvormige kern met boerderijen tot aan het toenmalige gehucht ‘de Waterschei’ dat thans deel uitmaakt van Melick, het dorp dat tot 1494 tot het grotendeels Belgische Hertogdom Brabant behoorde. Daarna kwam Melick in handen van de Duitse Hertog van Gulik. In 1794 werd het dorp Frans eigendom, maar in 1815 hadden de Pruisen het er een jaar lang voor het zeggen. In 1816 werd Melick een onderdeel van Nederlands-Limburg.
Voor de Middeleeuwen was dit gebied natuurlijk ook al bewoond en een handelsdomein. De Romeinen, niet de eerste bewoners van het dorp maar wel heersend van vlak voor Christus tot in de derde eeuw, noemden de plaats Mederiacum, deel uitmakend van de provincie Neder-Germanië. In Melick zijn onder andere Romeins aardewerk, Romeinse munten, Romeinse (tempel)beelden en een aantal Romeinse grafveldjes gevonden.
Zoals bekend, waren de Romeinen geen lieverdjes. Ze draaiden hun hand niet om voor een roofoverval, een moord of een verkrachting. Erg vriendelijk was hun heerschappij niet.
Misschien waren de Romeinen wel net zo wreed, oorlogszuchtig en heerszuchtig als Hitler en zijn troepen, maar ze hadden natuurlijk (en gelukkig) niet het militaire arsenaal, de transportmiddelen en de gaskamers die De Leider van Het Derde Rijk tot zijn beschikking had.
Melick is, leerde ik door een kleine speurtocht, gedurende de Tweede Wereldoorlog nooit het decor geweest van enorme veldslagen. Maar er vonden wel degelijk oorlogsactiviteiten plaats, met name in het nabijgelegen bosgebied ‘De Meinweg’, heden een Nationaal Park met prachtige heidevelden, vennen, zandbanken en hoogteverschillen.
In dit toeristische natuurgebied, ongeveer5 kilometervan Melick, werden in de oorlogsjaren door dwangarbeiders bunkers gebouwd en loopgraven en tankgrachten gegraven, in opdracht van de vijand. In oktober 1944 werd begonnen met het uitgraven van de genoemde tankgrachten. Een tankgracht of antitankgracht is een diepe en brede, al dan niet met water gevulde, gracht met steile oevers die voor tanks en pantservoertuigen niet is over te steken.
Vanzelfsprekend lieten de Duitsers het verrichten van het graafwerk over aan de bezette mensen en aan de krijgsgevangenen, ook aan vrouwen en meisjes. Wat moet het afschuwelijk voor deze mensen zijn geweest om arbeid te moeten verrichten voor de zo gehate onderdrukker. In wezen maakten de dwangarbeiders de vijand sterker door haar verdedigingslinie te verstevigen en uit te breiden met onder andere loopgraven en tankgrachten. De wetenschap dat je als onderdrukte daardoor je eigen kansen op bevrijding drastisch verkleint, moet een onmenselijke emotionele en mentale last zijn geweest. Je wilde niet dat de Duitsers zouden winnen, maar je moest alles doen om hen aan de zege te helpen! Bizar…
Onder hele zware omstandigheden moesten de inwoners uit de omliggende dorpen van ‘De Meinweg’ en de dwangarbeiders uit Rusland en Polen (vaak vrouwen) zwoegen en pezen, onder voortdurende commando’s van de Duitse militairen die steeds meer haast hadden en zich steeds barbaarser gingen gedragen naarmate de tegenstand feller werd en de nederlaag in zicht kwam.
De harde werkers leden honger, hadden dorst en hadden het verschrikkelijk koud. Hoewel ze lichamelijk uitgeput en emotioneel en mentaal verzwakt waren, werden ze gedwongen om de tegenstander te dienen. Een afgrijselijke opgave. Ik verbaas me er altijd over dat mensen zo sterk kunnen zijn dat ze zoiets kunnen opbrengen en volhouden. Wat moeten onze levenskracht en drang om te overleven groot zijn als je zulke ontberingen kan doorstaan! Hierbij verlies ik echter niet uit het oog dat er tevens heel veel mensen met een oersterke wil waren die het niet overleefden en die, als ze niet werden geëxecuteerd, stierven van de honger, door ziekte of vanwege de helse kou.
Op internet las ik dat in september 1944 extra personentreinen uit Duitsland in Roermond arriveerden, alle gevuld met Oost-Europese gevangenen. Deze Russische en Poolse dwangarbeiders, vrouwen en mannen, werden ondergebracht in geconfisqueerde onverwarmde schuren en huizen. Ongeveer 600 Russen werden ondergebracht in het klooster St. Ludwig in het naburige Vlodrop-Station. Het voormalige klooster doet tegenwoordig dienst als verblijf van de volgelingen van de Indiase goeroe Maharishi Mahesh Yogi die er in 2008 overleed.
De Oost-Europeanen – ongewassen en gehuld in lompen en kapotte schoenen - werden dagelijks aan het werk gezet door de ambitieuze Duitsers die nog steeds geloofden in de overwinning van het Arische ras en in een wereldlijke overheersing.
Op internet las ik een beschrijving hoe de tankgraven (4 meterdiep en 6 meterbreed) werden gegraven door de dwangarbeiders. “Er werd in drie verdiepingen gegraven. Het onderste meisje schepte de klei en het zand op het eerste plateau, daar stond een meisje dat het materiaal naar het tweede plateau schepte en vandaar werd het zand de kuil uit geschept.”
Melick en omgeving was dus vooral een oord waar keihard gewerkt werd aan de verdedigingswerken van de bezetter. Hevige gevechten zijn er dus niet geweest. Voor de geallieerden had het weinig zin om het gebied met bombardementen te bestoken (en zo de vijand te verjagen), omdat er nauwelijks militaire doelwitten waren. Alhoewel, de geallieerden hielden nauwkeurig de spoorlijn van Antwerpen naar Mönchengladbach, de IJzeren Rijn die dwars door ‘De Meinweg’ loopt, in het vizier, vanzelfsprekend om de Duitse transporten (van bijvoorbeeld munitie) te frustreren en te verhinderen. De IJzeren Rijn werd tijdens de laatste wereldoorlog gebruikt voor zowel het personen- als goederenvervoer naar België en Noord-Frankrijk.
De geallieerden vlogen voortdurend over het Meinweggebied - dat trouwens in de Eerste Wereldoorlog door Duitse en anti-Duitse deserteurs werd benut als vluchtroute - naar het industriële hart van Duitsland, het bekende Ruhrgebied. Sommige vliegtuigtypen van de ‘helpers’ waren zeer gemakkelijk te herkennen. Men noemde ze de tweestaarters. Tijdens de bombardementsvluchten van de geallieerden zijn verschillende vliegtuigen neergestort in de omgeving van ‘De Meinweg’.
Onder hen ook de Noorse sergeant Arne Helle Holter van de Royal Norwegian Air Force. Tijdens de bezetting van hun land zijn vele Noorse gevechtspiloten in dienst getreden, vaak vrijwillig, bij de Royal Air Force. Deze piloot was ingedeeld bij de 132 Wing RAF, squadron 331, dat van 6 oktober tot 22 december 1944 gestationeerd was op vliegveld Grimbergen. Begin oktober 1944 begon de Scandinavische militair zijn loopbaan als RAF-piloot en op 4 november 1944 steeg hij op met zijn IX Spitfire voor zijn negentiende vlucht. Als opdracht had hij meegekregen om een bombardement uit te voeren op Vlodrop-Station dat door de Duitsers veelvuldig werd gebruikt. De Noor werd vol getroffen door vijandelijk afweergeschut. Zijn toestel stortte neer op ‘De Meinweg’, in de buurt van het in het woud gelegen klooster St. Ludwig.
Het vliegtuig was uit elkaar gespat als een glas dat op de grond viel, vermoedelijk omdat het nog een bom aan boord had. De stoffelijke resten van sergeant Arne Helle Holter zijn begraven op het kloosterkerkhof. Van zijn persoonlijke bezittingen is alleen het horloge teruggevonden…
Op internet vond ik de volgende toelichting: “Van het vliegtuig belandde het staartstuk op de rails vlak bij Vlodrop-Station. De spoorwegman die het brokstuk vond, heeft het snel in het bos gegooid, omdat de Gestapo in aantocht was. De spoorwegbeambte heeft later nooit meer iets van het vliegtuig gevonden, zelfs niet de exacte plek waar het toestel is neergekomen. Omdat de familie Holter geëmigreerd was uit Noorwegen, heeft zij besloten om Arne in zijn graf te laten liggen. Hiermee is hij de enige Noor die in Nederland begraven ligt. Door de oorlogsgravenstichting is later het huidige grafmonument geplaatst van architect J. Wijnands.”
Ik heb mijzelf weleens afgevraagd wat ik zou doen als er oorlog zou uitbreken. Meestal kom ik niet verder dan het voornemen om dan maar naar en in het bos te vluchten, al realiseer ik me dat dit de overlevingskansen – alleen al vanwege honger, dorst en kou – misschien wel verkleind. Toch waren er ook gedurende de Tweede Wereldoorlog bewoners uit Herkenbosch, waar mijn vrouw en ik wonen, die het woud in vluchtten en die er ondergedoken zaten in zelf gegraven holen. Ik kan me niet voorstellen dat ze het er lang hebben kunnen uithouden.
Hoofdstuk 3.
DE EERSTE INFORMATIE
Op dinsdag 4 december 2012, een dag nadat ik de gemeente Roerdalen een e-mail had gestuurd, kreeg ik antwoord van een vrouwelijke ambtenaar van de gemeente. Zij schreef mij: Geachte heer Danckaert, ik heb navraag gedaan bij een collega van de buitendienst, die in Melick woont. Hij weet te vertellen dat hier een aantal Russische soldaten zou zijn geëxecuteerd en dat hiervoor een kruis is neergezet. De heer Frits Dirkx, woonachtig aan de Waterschei in Melick was betrokken bij het plaatsen van het kruis.
Wellicht dat hij u meer achtergrondinformatie kan verstrekken.
Enerzijds was ik dolblij met deze tip, anderzijds stelde het me teleur dat mijn schoonvader blijkbaar niet goed geïnformeerd was en mij daardoor niet goed had geïnformeerd. Ik had me al helemaal ingesteld op een Duitser die er zou zijn gevonden. Niet dat het erg was dat het een ander scenario leek te zijn, maar ik moest dus even omschakelen. Het verhaal kreeg een heel andere wending. Daar moest ik even aan wennen en me op instellen.
Opnieuw was ik verwonderd over het gegeven dat maar zo weinig inheemse mensen goed op de hoogte zijn van een heel belangrijk monument, en dus van een heel erg belangrijk moment in de geschiedenis van het dorp. Wat kennen wij de geschiedenis van onze woonomgeving eigenlijk slecht! ‘Waarom’, vroeg ik mij af, ‘is het verhaal van blijkbaar geëxecuteerde Russen niet bij iedere inwoner van het dorp bekend?’
Waarom wordt het verhaal over het kruis en over de oorlogsgeschiedenis op de scholen van Melick en Herkenbosch maar ook in de klaslokalen van de andere dorpen in de gemeente Roerdalen (bijna) nooit verteld? Waarom verwaarlozen wij zo erg de geschiedenis dicht bij huis?! Is het alles bij elkaar genomen niet schandalig dat wij zo ongeïnteresseerd zijn in de plaatselijke historie? We leren op school alles over verre oorlogen en over de leefgewoonten van mensen ver bij ons vandaan, en ik vind dat beslist een goed en noodzakelijk ritueel, maar moet ons dat er dan van weerhouden om ons en elkaar goed te informeren over wat er in ons eigen dorp is gebeurd?
Ikzelf ben geen haar beter. Alleen door mijn zoektocht naar de ware toedracht van het ‘kruisverhaal’ ben ik wat wetenswaardigheden over mijn woonoord op internet gaan opzoeken. Misschien is het geen exotische historie die de hele wereld tot de verbeelding spreekt, maar zou het niet meer dan normaal zijn dan dat wij op de hoogte waren en werden gesteld van wat zich honderden en tientallen jaren geleden in onze eigen leefomgeving heeft afgespeeld?
Ik beschouw mijzelf als een wereldreiziger en als een wereldburger en het liefste zou ik met mijn vrouw en kinderen alle landen van de wereld verkennen, maar is onze eigen omgeving dan te min? Omdat het zo dichtbij is?
Je zou denken dat onze woon- en leefomgeving helemaal geen geheimen voor ons kent, omdat we er dagelijks vertoeven, maar het tegendeel is waar: het heeft misschien nog wel meer geheimen voor ons dan onze vakantieplek in bijvoorbeeld Frankrijk of Spanje waar we musea bezoeken en alles over lezen in de toeristische reisgidsen en brochures. De feiten over ons oord nemen wij blijkbaar voor lief. Het laat ons kennelijk koud wat er allemaal ten grondslag ligt aan het gebied waar onze wortels liggen. We nemen de moeite niet ons erin te verdiepen, alsof we menen dat we alles wat we moeten weten over ‘dichtbij’ al weten, zoals hoe laat de winkels open gaan en sluiten en alsof we denken: ‘wat kan er nou interessant zijn aan dit ‘gat’?!’
Net als ik zijn er duizenden mensen uit en in Melick en Herkenbosch die weten dat het kruis er al heel lang staat (hoe lang, dat wist ik nog niet). Maar slechts een enkeling weet van de hoed en de rand. En dan is dat nog maar één voorbeeldje van desinteresse en onwetendheid. Mijn kinderen wisten niet dat er vlak bij hun school een Romeins grafveldje was. Ik noem maar weer een voorbeeldje! Pas toen ik rijles nam - ik was al 27 jaar - vernam ik van mijn rijinstructeur dat Melick eigenlijk één groot Romeins kerkhof is. Ik wist tot dan toe helemaal niet dat er Romeinen in dit gebied hadden geleefd. Op de MAVO en de HAVO en ook op de School voor de Journalistiek in Utrecht had ik dat nooit geleerd. Het was me nooit verteld en ikzelf had me er nimmer in verdiept.
Als kind zat ik op de Vincent van Gogh-school, een basisschool. Zover als ik me kan herinneren, is aan de scholieren nooit verteld wie Vincent van Gogh was en hing er niet één schilderij van de begenadigde schilder in het schoolgebouw. Ik dacht als kind altijd dat het een verzonnen naam was, Vincent van Gogh. Een naam die iemand had bedacht voor de school. Is het niet ridicuul dat een ‘leerfabriek’ met die naam niet alles leert over de beroemde naamdrager? Zouden niet alle kinderen van deze nog bestaande school op ‘De Donderberg’ in Roermond in groep 7 of 8 klassikaal naar het Van Gogh-museum moeten/mogen gaan?
Ik bedoel maar: laten wij de feiten over ‘dichtbij’ niet zo aan hun lot overlaten!
Wat gek dat bijna niemand wist wat er op de plek van dat kruis was voorgevallen en voor wie en door wie het crucifix daar was neergezet.
Nu wist ik het helemaal zeker: het verhaal over het gedenkteken moest ontmaskerd en beschreven worden!
Hoofdstuk 4.
HET VERHAAL VAN DE KRUISMAKER.
Dezelfde dag dat de gemeenteadministratrice mij mailde en me de naam doorgaf van de initiatiefnemer van het kruis, heb ik hem opgebeld. Frits Dirkx is dus zijn naam. Hij leek verheugd over mijn telefoontje en mijn belangstelling, want de oorlog houdt hem (nog) altijd bezig. Niet uitverteld raakt hij erover.
Dirkx, een rasechte Limburger, is namelijk een oorlogskind. Hij woonde met zijn ouders in het dorp Neer, prachtig gelegen aan de Maas. Opgevoed werd hij naar eigen zeggen door de Amerikanen en de Engelsen. “Die waren gelegerd in het naburige Roggel waarheen wij geëvacueerd waren. We verbleven daar op een boerderij, bij een oom van mij. In Neer was het te gevaarlijk geworden. Als er daar een luchtaanval kwam, dan schuilden we in de silo’s van een buurman die boer was. In die silo’s - grote betonnen ringen - werden de bietenkoppen voor het vee opgeslagen. Het stonk daar verschrikkelijk. Of ik bang was tijdens de bombardementen die wij hoorden? Nee, we waren eraan gewend. We hebben gezien hoe een vliegtuig in brand was geschoten, dat vonden wij mooi.”
“Maar in Roggel was het dus veiliger. De geallieerden hadden in Roggel hun afweergeschut staan. Overdag vochten ze in de Peel (voormalig hoogveengebied, RD) en ‘avonds kwamen ze terug naar hun basis in Roggel om uit te rusten. Ik was daar The Boy. Ik was nog maar vier jaar, het enige kind daar en werd enorm door de soldaten verwend. De soldaten voerden me onder andere rijstepap en mijn vader kreeg sigaretten.”
Toen Dirkx vernam dat er in de buurt van zijn huidige woning aan de Waterschei twee Russische dwangarbeiders begraven liggen, alsmede een Russische jonge vrouw, besloot hij in 2004 (in mijn herinnering staat het kruis er al vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw, maar dat is dus niet zo!) een kruis te maken en te plaatsen ter nagedachtenis aan de slachtoffers. “De twee Russische dwangarbeiders zijn door de Duitsers doodgeschoten, omdat ze appels hadden gestolen uit een schuur waar nu cafetaria ‘De Sport’ staat aan de Europalaan-Oost in Herkenbosch. Hun dode lichamen zijn begraven op de begraafplaats voor niet-christenen, zelfmoordenaars en ongeïdentificeerde mensen, daar waar ik het kruis heb geplaatst. Heel veel mensen liggen daar begraven. Vroeger stond er een lijkenhuisje. De jonge Russin, ook een dwangarbeider, was door de Duitsers doodgeschoten, omdat ze zwanger was. Dat mocht niet. Werken, moest ze. Zwanger raken, was verboden. En dus werd ze gefusilleerd. Ook zij is bij haar lotgenoten begraven en ook voor haar is dat kruis.”
Dirkx vertelde me dat hij het kruis heeft gemaakt en deels aan Moeder Aarde heeft toevertrouwd als herinnering aan de mensen die in de oorlog zijn gevallen en die er begraven liggen. “Zodat ze niet worden vergeten. Ik heb de datum 1-11-1944 op het kruis gezet, omdat er op 1 november altijd een Dodenherdenking is en de drie Russen omstreeks die eerste november van 1944 geëxecuteerd moeten zijn.”
“Zodat ze niet worden vergeten.” Deze vijf woorden ontroerden me toen de schepper van het crucifix ze uitsprak en zijn woorden en intenties brengen mijn emoties nog steeds in beweging. Dat iemand belangeloos een gedenkteken maakt en plaatst, voor mensen die hij nooit heeft gekend, grijpt mij in positieve zin aan. Zomaar ineens werd ik toch weer geconfronteerd met de goedheid van de mens.
Enkele jaren geleden heeft Dirkx een metalen plaatje op het kruis bevestigd, nadat hij de datum aanvankelijk op het hout zelf had geschilderd. Maar de verf hield het niet. Het ‘gemoderniseerde’ kruis is weersbestendiger.
Zijn vader gaf hem het goede voorbeeld. “Hij wist altijd precies waar in Neer een soldaat of iemand van de ondergrondse was gesneuveld. Vaak liep ik met hem langs de witte kruisjes die met een paar plankjes in elkaar waren getimmerd. Af en toe hadden ze een legerhelm van die persoon over zo’n kruis gehangen. Mijn vader heeft ook weleens zo’n kruis voor een slachtoffer gemaakt en geplaatst,” vertelde Dirkx mij door de telefoon. “Dat vond ik mooi. Nu doe ik op mijn manier hetzelfde. Heel weinig mensen weten dat ik ook een klein kruisje van kunststof (PVC) heb gemaakt voor de jongen uit Blerick die een paar jaar geleden vermist was en die tijdens een schoolkamp laat in de nacht in de Roer was gevallen. Hij bleek nachtblind te zijn, hij had ook zijn lenzen niet meer in toen hij eenmaal was gevonden. In het pikkedonker had hij blijkbaar de weg niet goed gezien. Vanaf de fietsbrug is hij vervolgens in het ijskoude water gevallen. Hij slaagde erin uit het water te kruipen en nog vijftig meter verder te geraken, maar door de onderkoeling redde hij het niet.”’
Het gesprek met mijnheer Dirkx ging alle kanten op en werd almaar interessanter. Deze man had zoveel te vertellen. Ik moest deze aardige spraakwaterval evenwel bij het onderwerp houden en hem dus duidelijk maken dat het mij vooral te doen was om het verhaal achter het kruis dat hij had gemaakt.
Ik realiseerde me dat mijn zoektocht feitelijk nu pas was aangevangen. Dirkx dacht wat ik dacht. Hij zei: “Het is er nooit van gekomen om uit te zoeken wie die Russische dwangarbeiders waren, wat hun namen zijn. Het moet nog in de gemeentearchieven staan van 1944, maar tot dusver heeft niemand de moeite genomen om er een blik op te werpen. Dat is heel erg jammer, want in Rusland zijn er ongetwijfeld familieleden van de slachtoffers die nog geen uitsluitsel hebben over wat er met hun bloedverwanten - oom of tante - is gebeurd en waar ze begraven liggen of gecremeerd zijn. Het zou goed zijn als dit eens werd uitgezocht.”
Voilà, mijn zoektocht kreeg spontaan een veel grotere missie dan alleen het ontbloten van het mysterie achter het kruis. Het was zaak om en het werd tijd dat de familieleden van de Russische dwangarbeiders op de hoogte zouden worden gesteld van het lot van hun geliquideerde verwanten.
Eigenlijk zag ik meteen ook een tv- of filmdocumentaire in het verhaal waarbij ik fantaseerde over het naar Melick halen van de Russische nabestaanden die eindelijk afscheid zouden kunnen nemen van hun familielid dat in de oorlog zo’n triest lot beschoren was.
Daarom stuurde ik nog diezelfde avond van mijn telefoongesprek met de heer Dirkx, die ik een paar dagen later bij hem thuis zou ontmoeten, de volgende mail naar de gemeenteadministratrice die me aanvankelijk op het juiste spoor had gezet:
Beste mevrouw R.,
U heeft mij voortreffelijk (op weg) geholpen. Ik heb de heer Dirkx telefonisch gesproken en het gaat inderdaad om twee Russische dwangarbeiders en om een Russische jonge vrouw die daar begraven liggen.
ECHTER, IK ROEP UW HULP OPNIEUW IN! Het verhaal begint nu pas echt. Volgens de heer Dirkx moet in de gemeentearchieven van 1944 te vinden zijn hoe de Russische slachtoffers he(et)ten. MIjnheer Dirkx en ik zouden dolgraag hun identiteit achterhalen TENEINDE HUN FAMILIE IN RUSLAND EINDELIJK ZEKERHEID TE KUNNEN GEVEN.
Het zou mooi zijn als het lukt en als we de meest nabije Russische nabestaanden naar Melick konden halen zodat ze afscheid zouden kunnen nemen van hun gefusilleerde bloedverwant. Dit gaat voor mij en voor mijnheer Dirkx voor alles. Ik heb donderdagochtend een ontmoeting met hem.
Ik besef dat ik een groot beroep op u doe, mevrouw R., maar na al die jaren zou het toch mooi zijn als deze zaak werd opgehelderd. Het is van secundair belang, maar het zou ook de gemeente als orgaan en als gebied onder de positieve aandacht kunnen brengen.
Dus: zou u voor ons willen ijveren dat iemand probeert te achterhalen wie de Russische mannen en vrouw waren?
Ik dank u bij voorbaat hartelijk.
Met vriendelijke schrijfgroeten,
Roland Danckaert.
Hoofdstuk 5.
OP HET GOEDE SPOOR.
Na het telefoongesprek met Dirkx, de kruismaker, wist ik dat ik op het goede spoor zat. Dirkx baseerde zich immers op informatie van overlevenden en op de overeenkomende feiten die de plaatselijke Heemkundevereniging over de kwestie had gepubliceerd. Tijdens onze ontmoeting, twee dagen later, zou Dirkx mij - had hij mij beloofd - nog meer vertellen.
Voordat mijn ontmoeting met Dirkx plaatsvond, had ik voor mijn boekje alvast foto’s gemaakt van onder andere het kruis, van het klooster St. Ludwig en van het graf van de Noorse piloot waarover ik in een vorig chapiter heb geschreven. De lezer krijgt aan de hand van de prenten letterlijk een beter beeld van waar het zich allemaal afspeelde, hoe de omgeving eruit ziet.
Het kruisverhaal kwam hoe dan ook steeds meer tot leven. Echter, er doemden onderwijl steeds meer vragen op in mijn hoofd. Waar en bij wie sliepen de Russische dwangarbeiders om wie het gaat tijdens hun verblijf in Herkenbosch en Melick? Wat voor werk deden ze precies? Hoe oud waren ze? Hoe zagen ze eruit? Uit welk deel van Rusland waren ze afkomstig? Hoe lang waren ze in Nederland? Waar precies en door wie waren ze doodgeschoten? Met hoeveel kogels? Wie had hen begraven? Wie waren er bij de ter aarde bestelling aanwezig? Werd er tijdens deze ‘dienst’ nog een woordje gesproken?
Er ontbrak nog zo ontzettend veel informatie. Ik hoopte maar dat Dirkx en/of iemand anders een aantal van deze raadsels zou kunnen oplossen. Wat was er bekend over hoe het allemaal precies in z’n werk was gegaan? Nee, de puzzel was nog lang niet compleet. Ik was zoals altijd erg ongeduldig en kon niet wachten om van alle details op de hoogte gesteld te worden, maar ik twijfelde of ik het plaatje ooit compleet zou krijgen.
Bij gebrek aan informatie begon ik me te verbeelden hoe de Russische dwangarbeiders honger hadden geleden. Ze zullen heel erg weinig te drinken en te eten hebben gekregen, en dat terwijl ze beslist zware arbeid moesten verrichten, misschien wel twaalf uur per dag aan één stuk. De twee Russen die de appels uit de schuur stalen, konden waarschijnlijk de verleiding niet weerstaan. Als de honger zo groot is, dan neem je grote risico’s. De honger bezit jou immers. De honger produceert een onweerstaanbaar verlangen naar eten. Het was een kwestie van leven of dood. Het werd de dood, maar niet de hongerdood.
Helaas hadden de Oost-Europeanen pech. Ze moeten zijn betrapt door een of meer fanatieke Duitse soldaten. Of misschien wel door een Limburger die hen verklikte? De Duitsers kenden geen genade. Toen al speelden de manschappen van Hitler, vermoed ik, steeds vaker paniekvoetbal vanwege de grote tegenstand die ze kregen van de geallieerden. De Oosterburen hadden mogelijk in groeiende mate het gevoel niet meer aan de winnende hand te zijn en reageerden zich af op de vijand. Wellicht zijn de Russen daar mede het slachtoffer van geworden.
Het is waanzinnig en volslagen ondenkbaar dat twee mannen ter dood werden gebracht vanwege het stelen van appels! De dieven vormden toch geen militaire bedreiging voor de bezetter? De doodstraf stond in geen enkele verhouding. Deze vergelding sloeg helemaal nergens op, maar geeft wel op heel pijnlijke wijze aan hoe extreem hardvochtig, gewelddadig en meedogenloos er in de oorlog werd en wordt gehandeld.
En dan de jonge Russische vrouw die zwanger was geworden en die dat met de dood moest bekopen… Van wie was zij eigenlijk zwanger geraakt? Hoe kwamen ze erachter dat ze in verwachting was? Kon ze haar bolle buik niet meer verbergen? Dan moet ze dus al aardig wat maandjes zwanger zijn geweest toen ze werd vermoord! In feite was het een dubbele moord, want haar kind stierf met haar mee…
In elk geval werd haar dikke buik niet getolereerd. Tja, een zwangere vrouw kon niet meer (hard) werken en voor de Duitsers was ze dus een nutteloos object geworden. Of was zij zwanger geraakt van een van de Duitse officieren en werd ze door inheemse mensen vermoord?
Dat laatste lijkt me minder aannemelijk, maar je weet maar nooit. De overheersers hadden in elk geval maar één doel en om dat doel te bereiken, gingen ze heel pragmatisch, monsterlijk en efficiënt te werk. Iemand die niet in dat systeem paste, moest ‘geroyeerd’ worden.
De slachtoffers waren mensen zoals u en ik. Mensen met ambitie, met dromen, met verlangens, met gevoelens, met verwachtingen. Als kind hadden zij zich net als ieder kind een voorstelling gemaakt van ‘later’. En plotseling zaten ze in dat ‘later’ gevangen tijdens een gruwelijke oorlog in een vreemd land, ver weg van huis. Een horrorscenario.
Misschien hadden de Russische dwangarbeiders voor wie het kruis is opgericht nog nooit van dit land gehoord en haast zeker verlangden ze terug naar huis, naar hun geliefde, naar hun gezin en familie en vooral naar vrede. Als ze al hoop hadden gehad op een goede afloop van deze onwerkelijke maar realistische horrorfilm, dan werd die hoop op die voor hen fatale dag op genadeloze wijze de grond ingeboord.
Eén kleine misstap en je ging eraan. Een lekker appeltje en een kindje in je buik… Het waren opeens zware criminele feiten, volgens de duivels van vlees en bloed.
Mijn fantasie ging met mij op de loop. Hoe de Russen na hun dood naar het lijkenhuisje werden gebracht. Daar werden ze minstens anderhalve dag ‘opgebaard’, vermoed ik. Of werden ze meteen begraven? Was iemand van slag door hun dood? Er waren toch mensen die hen goed hadden gekend?
Het was nochtans oorlog en er vielen haast iedere dag doden. Lagen mensen nog wakker van een dode meer of minder? Begon het ‘gewoon’ te worden? Wennen doet zoiets toch nooit, als je gevoel in je donder hebt?
Hoeveel mensen hadden en hebben geen gevoel in hun bliksem? Was de oorlog een vrijbrief voor al die harteloze en gevoelloze psychopaten die de natuur voortbracht en voortbrengt? Kwam de massapsychose toen helemaal los, zonder remmingen?
Allemaal vragen. Ieder klein weetje, elk fantasietje en ieder half of heel antwoord riep en roept nog steeds alleen maar meer vragen bij mij op.
Wat voor dag was het, die eerste november in 1944, de datum die op het kruis staat vermeld en waarop de twee stelende Russen blijkbaar waren vermoord? Wat ging eraan vooraf? In elk geval rukten de bevrijders steeds meer op. Op internet las ik bijvoorbeeld dat op 3 oktober 1944 de zeedijk aan de zuidkant van het stadje Westkapelle door Britse bommenwerpers werd verwoest (deze gebeurtenis heet in Westkapelle nog altijd 't Bombardement). Het doel van de luchtaanval was om Walcheren onder water te zetten, zodat het eiland makkelijker van de Duitse bezetter kon worden ontdaan.
Bij dit bombardement kwamen volgens de internetinformatie (Wikipedia) 180 inwoners van het stadje om het leven. De plaats zelf werd bijna geheel van de aardbodem weggevaagd door de bommen en het wassende zeewater. De geallieerde troepen landden op 1 november 1944 met landingsvaartuigen ten noorden en zuiden van het ontstane dijkgat. Ten tijde van de landing bevonden zich nog maar zes mensen in Westkapelle. De andere overlevenden waren geëvacueerd naar de omringende dorpen.
Met andere woorden: de bevrijders wonnen steeds meer terrein. Maar ook de bevrijdingspogingen en veroveringsstrategieën eisten veel slachtoffers.
Voor ‘mijn’ Russische slachtoffers in Melick kwamen de bevrijders, welke bevrijders dan ook, in elk geval veel te laat. Dankzij het kruis van mijnheer Dirkx worden ze door sommigen niet vergeten, maar niemand weet hoe ze heten, zelfs de kruismaker niet. Anonieme slachtoffers zijn het, blijven het misschien wel voor eeuwig.
Is het niet laks dat nooit iemand eerder er werkelijk werk van heeft gemaakt om de identiteit van de Russen te achterhalen en om vervolgens hun familie in te lichten? Of zijn er simpelweg helemaal geen gegevens meer?
Ik hoopte dus maar dat de gemeenteadministratrice haar opperste best voor me zou doen en dat haar mogelijke inspanningen resultaat zouden opleveren, zodat we de anonieme slachtoffers hun naam zouden kunnen teruggeven en zodat we hun bloedverwanten op de hoogte zouden kunnen stellen van hun laatste en eeuwige verblijfplaats.
Misschien konden de nazaten in Rusland me wel meer vertellen over het karakter, het leven, het milieu en de wortels van het Russische trio.
Mijn zoektocht werd steeds spannender. Maar ik wist niet of ik veel meer te weten zou komen dan wat de Heemkundevereniging en mijnheer Dirkx al wisten…
Van de lokale omroep kreeg ik trouwens een mailtje dat ook niemand van de redactie wist voor wie het kruis bestemd was. Het zoveelste bewijs dat iets wat tot onze algemene regionale kennis zou moeten behoren totaal onbekend is en/of wordt genegeerd. Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat een zo ingrijpende gebeurtenis bij zelfs gemeentelieden, geboren en getogen Melickenaren en de lokale media geen belletje doet rinkelen?
Mijn taak werd daardoor alleen maar groter en belangrijker…
Maar ook moeilijker. Ik ontving de volgende ochtend onderstaande e-mail van de gemeente Roerdalen.
Geachte heer Danckaert,
Fijn dat ik u op weg heb kunnen helpen.
Voor verdere informatie moet ik u doorverwijzen naar de gemeente Roermond.
De archieven van de gemeente Roerdalen zijn tot het jaar 1990 in Roermond ondergebracht.
Volgens onze afdeling archivering kunt u de historische archieven van de gemeente Roerdalen daar inzien/raadplegen.
Misschien dat de afdeling stamboomonderzoek van de Heemkundevereniging Roerstreek u verder kan helpen met uw zoektocht naar de overledenen.
Ik wens u veel succes toe met dit mooie initiatief en ik hoop dat u uw doelstelling om de namen te achterhalen behaalt.
Met vriendelijke groet,
Administratief medewerkster (naam heb ik weggelaten).
Onderzoeken gaan nooit vlot en gemakkelijk, dat bleek maar weer. Maar dat maakte de uitdaging nog groter! Dezelfde dag belde ik de gemeente Roermond met de vraag of ik de archieven van de gemeente Roerdalen zou kunnen inzien. De medewerker van het gemeentearchief vertelde me dat dit geen enkel probleem was. En er waren geen kosten aan verbonden, behalve dan 0,35 eurocent per kopie.
Na dit telefoontje en voordat ik mijn bezoekje aan het archief bracht, klopte mijn hart sneller. Kriebels jeukten in mijn buik. Zou ik op heel simpele wijze de identiteit kunnen achterhalen van de drie Russische dwangarbeiders die door de Duitsers om ontstellend onbenullige of bizarre redenen waren omgelegd en die bij het kruis in Melick hun laatste rustplaats hebben?
Hoofdstuk 6.
EEN BEZOEKJE AAN EEN NOORSE HELD.
Voordat ik naar het Gemeentearchief van Roermond ging, besloot ik eerst een bezoekje te brengen aan het graf van de Noorse gevechtspiloot Arne Helle Holter waarover ik in een eerder hoofdstuk heb geschreven. Ik vond dat ik dit moest doen. Nu ik me een beetje had verdiept in de oorlogsgeschiedenis van de streek waar ik sinds 1995 woon (ik ben een geboren en getogen Roermondenaar en kwam voordat ik mijn vrouw leerde kennen zelden in Melick en Herkenbosch) en ik op zijn verhaal was gestuit, wilde ik hem mijn eer bewijzen. De Scandinaviër was een van de vele mensen in de oorlog die vonden dat ze actie moesten ondernemen tegen de vijand, dat ze niet passief moesten afwachten en het niet alleen maar de anderen moesten laten opknappen.
Zoals Arne Helle Holter waren er miljoenen mensen die het door een nauwe, georganiseerde samenwerking de Duitsers lastiger probeerden te maken. Tijdens mijn speurtochtje heb ik gelezen over de geestelijken, burgers en politiemensen die vaak een grote en actieve bijdrage leverden aan het ondergrondse (illegale) verzet en met wie de Joden, Engelandvaarders en vliegeniers van de bommenwerpers nauw samenwerkten. Het legale en ‘illegale’ front werkten op een gegeven moment buitengewoon hecht samen en dat leidde tot succes. Het was een effectieve symbiose tussen alle lagen van de bevolking, tussen militairen, geestelijken en burgers.
Ik vroeg mij nogmaals af wat ikzelf tijdens een oorlog zou doen, wat ik in de jaren 1940-1045 zou hebben gedaan. Zou ik niets hebben gedaan, zou ik zijn gevlucht of zou ik in het verzet zijn gegaan of me hebben aangesloten bij het leger? Ik ken mezelf als een antimilitaristische man die blij was dat hij niet verplicht in dienst hoefde, die nogal bang is aangelegd en die niet erg stressbestendig is.
Je zou dus denken dat ik misschien wel met poep in de broek een poging zou hebben gedaan om te schuilen of te vluchten, alhoewel voor een vlucht in de oorlog minstens de moed van de wanhoop nodig was. Echter, ik ben ook iemand die heel slecht tegen onrecht kan en die strijdbaar wordt als anderen of hemzelf onrecht wordt aangedaan. Tijdens zo’n strijd word ik ineens moedig en vergeet ik of trotseer ik alle gevaren. Het is dus mede mogelijk dat ik tijdens de oorlog zou hebben gedacht: ‘Dit laat ik niet over mijn kant gaan. Ik vecht terug/mee!’
Het zijn allemaal speculaties waar je verder niets mee kunt. Maar als je bezig bent met een oorlogsverhaal, dan ga je automatisch over zulke dingen nadenken, ook al blijft het bij theoretische en hypothetische aannames.
Hoe dan ook, het is een feit dat gedurende de oorlog heel veel mensen opstonden en de handen ineen sloegen. In de huidige, individualistische, sterk verzuilde en concurrerende samenleving (soms lijkt het meer op een ‘tegenstandersleving’) mis je die cohesie enorm. Bijna iedereen lijkt alleen nog maar op te komen voor de eigenbelangen en voor de belangen van de eigen stand, zuil of groep. Er wordt haast niet meer gehandeld in en gedacht aan het algemeen belang. En dan bedoel ik dat heel breed: het algemeen belang, daar hoort eveneens het belang bij van de dieren, van onze planeet, van Moeder Aarde en van het hele heelal. We vormen samen immers één geheel…
Helle Holter was een van de mensen die besloten te willen terugvechten en te willen meevechten om Hitler een kopje kleiner te maken. De Noor was geboren op 13 november1918 inhet uiterst charmante Noorse plaatsje Brevik, gelegen in de provincie Telemark in het zuiden van het fjordenland. Brevik was en is een klein, goed geconserveerd plaatsje met ongeveer 3000 inwoners. In het tijdperk van de grote zeilschepen was Brevik een van de belangrijke centra van Noorwegen. Er werd ijs en (timmer)hout gewonnen en geëxporteerd.
Negen dagen voor zijn 26ste verjaardag kwam Helle Holter om het leven. De oorlog had roet gegooid in zijn ‘levenseten’. Hij zal hele andere plannen gehad hebben met zijn leven dan bommen te gooien om een duivelse vijand te verjagen, maar het liep allemaal anders en helaas voor hem liep het fataal af.
Arne Helle Holter was niet de enige Noorse gevechtspiloot die in ons land is gesneuveld, maar hij is wel de enige wiens lijk niet is overgebracht naar Noorwegen. Zijn familie was geëmigreerd uit Noorwegen en daarom was besloten hem in Nederland te houden… Een Limburgse familie heeft zijn graf verzorgd.
Om bij het graf te kunnen komen, moest ik nog zeker een kilometer door het bos van het nationaal park ‘De Meinweg’ lopen. Ik parkeerde mijn auto bij het familiehotel St. Ludwig en zette koers richting het ‘College St. Ludwig’ dat oorspronkelijk een Franciscaans klooster en college was en dat nu is omringd door prachtige, hagelwitte Indiase bouwwerken die toebehoren aan de volgelingen van de Maharishi die hier transcendente meditatie (meditatie om los te komen van je gedachten) onderrichten en beoefenen.
Ik weet nog dat mijn vrouw en ik in2000 inIndia waren en dat we, toen we de Indiase tv aanzetten, ineens Vlodrop-Station zagen! De Maharishi had er toen een of andere viering met olifanten en de hele rataplan. Het was een buitengewoon onwerkelijke gewaarwording om in Delhi beelden te zien van ‘ons’ Vlodrop-Station, een voor ons tamelijk onbetekenend gehuchtje!
Ik bedacht me tijdens mijn voettochtje door de grauwe, kale herfstmiddag en door de blubber op het bospad dat een plek in de loop der jaren een hele andere functie kan krijgen en een totaal andere uitstraling kan krijgen. Gedurende de oorlogsjaren was het klooster ineens een ‘gevangenis’ voor de dwangarbeiders en resideerden er moordzuchtige Duitse militairen. Tegenwoordig is daar helemaal niets meer van terug te vinden en is het een exotische spirituele spil van wereldvrede! Het kan verkeren…
Onderwijl ik rondom het klooster, achter de afrastering, wandelde en foto’s nam, dacht ik aan de historie van dit gebied. Op internet had ik gelezen dat het klosster tussen 1904 en 1909 werd gebouwd onder leiding van architect-broeder Quintilian Borren. Van 1909 tot 1940 en van 1951 tot 1977 werd St. Ludwig door ruim drieduizend Duitse jongens bezocht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nam de Waffen-SS (paramilitaire organisatie en onderdeel van de Wehrmacht oftewel het leger van Hitler) een groot stuk van het college in beslag. Het internaat- en schoolgedeelte bleef tot september1944 in handen van het Duitse leger en werd gebruikt als levensmiddelenmagazijn van de luchtmacht.
De kloostervleugel werd van 1943 tot 1951 bewoond door Nederlandse Franciscanen. In de laatste Wereldoorlog moesten zeshonderd Russische arbeiders enkele maanden in het college wonen. In januari 1945 werd St. Ludwig gedeeltelijk als noodhospitaal ingericht. De Nederlandse overheid kocht het gebouw in 1979 aan voor een bedrag van meer dan zestien miljoen gulden. In de jaren erna bleef het leeg staan. In 1990 ging de Maharishi - ook zeer bedreven in de ayurvedische levenskunst waarbij door een bepaalde voedingsleer, leefwijze en massage een lang en gezond leven wordt nagestreefd - in het klooster wonen, omdat dit energetisch een heel goede plek zou zijn. Van hieruit coördineerde hij de wereldwijde activiteiten van de Transcendente Meditatie-beweging. Deze plek riep hij zelfs uit tot het ‘Global Country of World Peace’.
Ik was het klooster aan de achterzijde voorbij gelopen en kwam nu uit bij de begraafplaats uit het begin van de twintigste eeuw met daarop de kapel die helaas niet toegankelijk was. Via internet leerde ik dat de begraafplaats dienst had gedaan als de laatste rustplaats voor docenten, studenten en de andere bewoners van het voormalige college.
Na de overname van het terrein van St. Ludwig door MERU (Maharishi European Research University) is de begraafplaatskapel eigendom geworden van Staatsbosbeheer. Deze renoveerde de door de eerder genoemde geestelijke en architect Borren ontworpen kapel en nam haar op in educatieve wandelingen.
Vrijwel meteen, vooraan links, zag ik het graf van Arne Helle Holter. Met een foto van de gevechtspiloot (met pilotenhelm). Een siddering ging door mij heen. De hele wandeling lang had ik aan hem gedacht, alsmede aan ‘mijn’ drie Russen voor wie mijnheer Dirkx het kruis had vervaardigd en had geplaatst in Melick. Helle Holter stierf drie dagen nadat dit Oost-Europese trio zou zijn geëxecuteerd vanwege een ‘lullige’ diefstal en een verboden zwangerschap. Dat alles te samen, en het feit dat ik van origine een heel emotioneel persoon ben, zorgde in mijn binnenste voor een enorme ontroering.
Ik nam foto’s van het graf en kon mezelf wel voor de kop slaan dat ik geen bloemen had meegenomen voor de piloot. Dat ga ik zeker nog een keer inhalen, die schade. Maar niet nu, in de winter. Ik wil bloemen brengen in de lente, als de natuurpracht langer stand kan houden. Eigenlijk had ik een paar woordjes tot zijn geest moeten spreken, maar ook dat vergat ik door een mengeling van emotie en tijdsdruk, want ik wilde nog naar het stadsarchief voordat ik mijn zoon zou ophalen en ons avondmaal moest bereiden.
De volgende keer, op een mooie dag in de lente, als ik bloemen ga brengen aan de Noorse piloot, dan ga ik hem bedanken voor zijn inzet en zijn moed. Ik bedank dan niet alleen hem, maar iedereen die in de oorlog heeft gestreden voor de goede zaak…
Hoofdstuk 7.
EEN KIJKE IN HET ARCHIEF.
Op weg naar het stadsarchief aan de antieke Swalmerstraat in Roermond, vanwege de prachtige gebouwen en de oude lantaarns mijn lievelingsstraat van de hele stad, klopte mijn hart in mijn keel. Was ik heel dichtbij het opduiken van de namen van ‘mijn’ drie Russische dwangarbeiders? Ik hoopte het zo vurig dat ik bijna rende in plaats van wandelde. Ik kon geen moment langer wachten om het archief te raadplegen en het voorval van de executies daarin terug te vinden, met naam en toenaam liefst.
Eigenlijk zouden alle namen van alle oorlogsslachtoffers en oorlogshelden in beeld gebracht moeten worden. Ik vroeg mij dan ook af of ik niet te minimalistisch en te beperkt bezig was. Er waren zoveel Russische en Poolse krijgsgevangenen die in mijn streek door een hel waren gegaan, waarom beperkte ik mij dan tot de drie Russen waarover de kruismaker mij door de telefoon had verteld? Echter, mijn interesse in dit hele gebeuren was begonnen met mijn fascinatie voor het kruis waarvan ik en bijna niemand wist voor wie dat er staat. Toen ik aan dit boek begon, was dat kruis de aanleiding en de insteek. Bovendien, je kunt niet over alle slachtoffers (en helden) een persoonlijk verhaal vertellen, althans niet in één boekje.
Voor een deel was mijn nieuwsgierigheid al bevredigd. Ik wist nu meer over het kruis dan voorheen. Ik wist wie het kruis had vervaardigd en had geplaatst, voor wie het crucifix was bedoeld en ik wist wat meer over wat zich tijdens de oorlog in mijn regio had afgespeeld. Voorheen wist ik bijvoorbeeld niet dat hier Oost-Europeanen hadden moeten werken onder het schrikbewind van de Duitsers.
Onvermijdelijk moest ik denken aan de vele voornamelijk Poolse landarbeiders die in de zomer op de aspergevelden van Melick en Herkenbosch maandenlang iedere dag urenlang in touw zijn om het witte goud uit de zandschatkamer te halen. Alles in het leven lijkt op de een of andere manier terug te komen, zich te herhalen. Met het grote verschil dat de Oost-Europese aspergestekers van nu vrijwillig hier werken en er geld mee verdienen. Ze bivakkeren meestal niet in de meest luxe omstandigheden tijdens hun seizoenswerk, maar vergeleken bij wat de dwangarbeiders moesten doorstaan, is hun situatie het paradijs.
Er is ook een beetje een link met mijzelf en Oost-Europa, al was het maar omdat mijn moeder me aanvankelijk Vladimir of Dimitri had willen noemen, iets waar mijn vader een stokje voor heeft gestoken, bang als hij misschien was dat ik zou worden uitgelachen. Hij vond de namen waarschijnlijk te exotisch, of ze klonken hem te belachelijk in de oren. Te belachelijk voor een Limburgse jongen.
Op de een of andere manier heb ik altijd een heel warm gevoel gehad bij De Balkan. Niet alleen vanwege de zigeunermuziek of Slavische muziek die mij als muziek in de oren klinkt, maar ook omdat de toeristische tv-beelden van bijvoorbeeld het voormalige Joegoslavië me altijd opmonter(d)en: ik vond en vind het een hele aparte en mooie streek met prachtige natuur, dorpjes en steden.
Toen Sandra en ik rond het jaar 2000 een Kerstreis maakten naar de betoverende sprookjesstad Praag, de hoofdstad van Tsjechië, voelde ik dat mijn bewondering voor Oost-Europa niet onterecht was geweest. Integendeel. Ik voelde me er helemaal thuis. Een leraar op de School voor de Journalistiek in Utrecht, waaraan ik heb gestudeerd, beweerde aan de hand van de tekeningen van zijn studenten te kunnen zien waar hun roots lagen. Ik wist en weet niet of ik het serieus moest nemen, maar hij beweerde aan de hand van mijn getekende koningspalm dat mijn wortels in het Oosten liggen. Misschien iets om eens te gaan onderzoeken bij het Instituut voor Genealogie, maar het schijnt een vrij tijdrovend onderzoek te zijn en ik heb noch geduld noch geld. Tja, zie wie het schrijft en wie maandenlang met dit speurwerkje bezig is geweest!
Ongeveer zeven jaar geleden kwam ik voor de tweede maal in het voormalige Oostblok. Mijn gezin en ik bezochten toen de Letse hoofdstad Riga, een van de Baltische Staten. Daarna hadden we de Oost-Europese smaak te pakken en bezochten we ook nog de Litouwse hoofdstad Vilnius en de Servische hoofdstad Belgrado en wederom voelde ik me er helemaal op mijn plaats.
Er zijn mensen, toeristen, die gruwelen van de gedachte aan en bij het zien van de restanten van het communisme of die een heel grauw beeld hebben van Oost-Europa en die Oost-Europeanen veroordelen als barbaarse dronkenlappen en opportunistische hoeren, maar ik vind het een schitterend werelddeel met uitermate gastvrije, vrolijke en spontane mensen, al moet ik bekennen dat ik me in India, Nepal, Indonesië, Amerika, Canada, Mexico, Ecuador, Engeland of de Dominicaanse Republiek net zo thuis voelde. Ik krijg pas meestal een cultuurshock als we van een reis terug zijn in Nederland waar het straatleven minimaal en heel erg formeel is.
Onze dochter (15 jaar, schrijf ik in december 2012) is fan van de Servische zanger Milan Stankovic en we hebben hem tijdens een stedentrip in Belgrado (Beograd) ontmoet. Dochterlief heeft zelfs met Milan haar opwachting gemaakt in een Servische talkshow: als speciale gast uit Nederland en als een voorbeeld van de grote schare internationale fans van deze hitzanger werd zij met Milan op de Servische nationale tv geïnterviewd. Voor haar veertiende verjaardag had ik via internet contact gezocht met de manager van de artiest en ik had hem gemaild dat we een bezoek zouden brengen aan Belgrado. Ik drukte de regelneef op het hart dat mijn dochter zielsgelukkig zou zijn als ze bij wijze van verjaardagscadeau haar idool kon ontmoeten. Al heel snel kreeg ik een erg sympathieke mail terug van de manager. Een ontmoeting was volgens hem geen enkel probleem. Kort voor ons vertrek naar Belgrado kregen we te horen dat onze dochter met Milan te gast zou zijn in de daar erg populaire ‘Ami G-Show’ van de zender Pink TV. Miljoenen Serviërs en Bosniërs, ook in Nederland, hebben die uitzending bekeken! Het was voor ons oudste kind een geweldige belevenis. Milan was hartstikke aardig en hij nam de dag na de uitzending nog een keer de tijd voor ons: geheel uit eigen beweging liet hij via zijn manager weten ons nogmaals te willen ontmoeten. We spraken met hem af in een chique hotel in het centrum van Belgrado. Een buitengewoon aardige gast. Onze dochter droomt ervan om ‘later’ naar Belgrado te emigreren. In haar vrije tijd studeert ze een beetje Servisch.
Ik geef toe dat dit niets heeft te maken met mijn speurtocht naar de Russische dwangarbeiders, maar ik wil ermee aanduiden dat mijn band met Oost-Europa en met Oost-Europeanen niet helemaal nihil was en is.
Het was 5 december 2012, kwart over drie ’s middags, toen ik met kloppend hart en gierende zenuwen op het gebouw van het gemeentearchief afstevende. Ik dacht bij mijzelf: ‘wat zou het een mooi Sinterklaascadeau zijn als ik zou slagen in mijn zelfverkozen opdracht om de namen van de Russen boven water te krijgen’.
Opgewonden en buiten adem betrad ik het statige, antieke gebouw. Ik moest via een oude, krakende wenteltrap naar de Eerste Verdieping waar het stadsarchief zetelt. Daar moest ik eerst mijn gegevens invullen alvorens de medewerkers me konden helpen. Ik zei dat ik op zoek was naar een gebeurtenis die rondom 1 november 1944 zou hebben plaatsgevonden in Herkenbosch en die zou hebben geleid tot een ter aarde bestelling in Melick. “Dan moeten we dus in het oorlogsarchief van de gemeente Roerdalen kijken,” concludeerde de ambtenaar. Hij bladerde vluchtig door een boekwerk over die periode heen, maar kon niets vinden. In een ander boek, meer gerelateerd aan Roermond, vond hij evenwel een voorval waarbij vier Russen in Herkenbosch waren geëxecuteerd. “Misschien is dit wat je zocht.”
Zenuwachtig en koortsachtig begon ik de vijf vergeelde, getypte blaadjes te lezen. Ze hadden alle betrekking op een en dezelfde gebeurtenis in oktober/november 1944 waarbij vier Russen op diefstal waren betrapt en nadien waren gefusilleerd. Echter, het kwartet werd begraven in Herkenbosch en niet bij het oude lijkenhuisje in Melick. Al snel werd me duidelijk dat dit niet de zaak was waarnaar ik op zoek was. Een ander geval, dat zou leiden naar de sporen van ‘mijn’ Russen, kon ik niet vinden.
Ik realiseerde me dat ik zocht naar een speld in een hooiberg, ook al omdat de namen van deze vier Russen niet bekend waren. Het zou bijna onmogelijk zijn, drong het tot me door, om de drie Russen bij het kruis in Melick hun naam terug te geven. Rusland was zo groot, er waren in de oorlog zoveel Russische dwangarbeiders en soldaten (gesneuveld en geëxecuteerd) en als ik al een naam vond, dan wist ik nog niet of die naam bij een van de Russen hoorde die ik zocht.
Toch geven de oude paparassen uit 1946 een goed beeld van hoe het er destijds aan toe ging. Het eerste document - met als onderwerp: ‘oorlogsmisdadigers’ - betreft een verslag van de Politieke Recherche te Maasniel (bij Roermond), gedateerd op 18 april 1946. Het document is ondertekend door de rayonchef van de Politieke Recherche Afdeling (P.R.A.) te Maasniel, de heer H. Brouwer. Het hoofdbureau van de P.R.A. zetelde aan de Swalmerstraat 61 te Roermond.
In het papier las ik: Naar aanleiding van Uw schrijven dd. 8 april 1946 No. 2740/O., moge ik U eenige namen doen toekomen van personen waarvan gezegd wordt, betrokken te zijn geweest bij de moord op 4 Russen op 16 oktober 1944. Genoemde Russen zouden zijn doodgeschoten door de Gestapoleden Lamers, Sepp, Verheggen en een zekere Joep, achternaam van laatst genoemde onbekend. De Gestapomannen waren in die tijd gelegerd in Effelt (Duitsland). Ik moge U hieromtrent verwijzen naar de processen-verbaal no. 182 dd. 6-9-45 no. 185 dd. 12-9-45 en no. 62 dd. 21-1-46 van opgemelde Recherche en het rapport no. 3953 van den Rijksrechercheur 1e.Klasse D.A. Branderhorst te Maastricht. …. Enz.
De brief werd afgesloten met: Omtrent nadere inlichtingen zich te wenden tot den wachtmeester der Rijkspolitie Moors te Herkenbosch, want Moors voornoemd heeft in opdracht van de Duitschers de doodgeschoten Russen moeten begraven.
Het tweede document, ingekomen op 6 november 1946, van het Bureau Nationale Veiligheid en gericht aan het hoofd van de Politieke Recherche in Roermond, geeft een beschrijving van Kurt Lamers, een van de Gestapoleden die de executie voor zijn rekening nam. Zijn signalement is: lengte 1.62 m., lichaamsbouw: normaal, gelaatsvorm: rond, gelaatskleur: normaal, ogen: bruin, haar: donker, vorm van de neus: recht, plat, vorm van de oren: normaal, gebit: boven prothese. Lamers is gedetineerd in Fort Honswijk onder no. 906. De brief was ondertekend door iemand (naam onleesbaar) van Fort Honswijk..
Voor de volledigheid: tussen 1939 en ongeveer 1946 waren er in Fort Honswijk soldaten gelegerd. Eerst Nederlandse soldaten, later Duitse soldaten en na de bevrijding Nederlandse soldaten met gevangen Duitse soldaten. In de jaren na de oorlog (tot eind 1947) werden er tevens NSB-ers (landverraders) gevangen gehouden.
Het derde document (no. 574) is een rapport afkomstig van rapporteur Gerardus Verlinden en is gericht aan het Hoofd der Subcommissie Limburg van het Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven in Maastricht. Verlinden was wachtmeester der Parketwacht en onbezoldigd ambtenaar van de politie. Dit rapport heeft als onderwerp: ‘Het doodschieten van vier Russen door Duitse Sicherheitsdienst (staatsinlichtingendienst in nazi-Duitsland, RD).-mannen te Herkenbosch, omstreeks oktober 1944’. Rapporteur Verlinden brieft hierin door dat uit het proces-verbaal niet blijkt wat de herkomst is van de geëxecuteerde Oost-Europeanen. Nadere gegevens van de daders ontbreken ook, schrijft hij. Verlinden raadt de ontvanger van het rapport aan om de voormalige Ortsgruppenleiter van de Nationaal Socialistische Duitse.Arbeiders .Partij uit Bergisch-Neukirch, de heer Eugëne Kauermann, als getuige te horen. Deze is in begin september 1944 op last van de Gauleiter Florian uit Düsseldorf via de Kreislieter Kinkelin uit Viersen (Dld) te Herkenbosch aangesteld als burgemeester en leider der graafwerkzaamheden, waaraan ook door de doodgeschoten Russen werd gewerkt. Deze man moet in elk geval de desbetreffende S.D.-ambtenaren hebben doen waarschuwen om de diefstal waarvan deze Russen blijkens bijgevoegd proces-verbaal beschuldigd werden, op te helderen.
Ik las dit allemaal in ijltempo door. De parkeermeter tikte door (ik had weinig zin in een parkeerboete) en ik had niet veel tijd meer, maar de ambtenaar van het gemeentearchief zocht mee naar nieuwe feiten (tevergeefs) en stelde me gerust dat ik alles kon kopiëren om het thuis nog eens rustig door te nemen. Ik bespeurde bij mijzelf een groeiende teleurstelling, omdat ik niet had gevonden en niet leek te kunnen vinden waarnaar ik op zoek was. Natuurlijk kom je als speurneus onderweg altijd weer nieuwe, interessante feiten tegen en moet je flexibel zijn en alle feiten serieus nemen, maar ik had heel erg vurig gehoopt op een heel eenvoudige oplossing van het raadsel waar ik voor stond. Ik wilde de namen van ‘mijn’ Russen hebben, niets meer en niets minder.
Enfin, ten slotte las ik het proces-verbaal van de diefstal en executie van deze vier Russen, opgesteld door opperwachtmeester H.H. Steeghs. In dit pb staat onder andere een verklaring van Jacobus Moors (52 jaar), Wachtmeester 1e Klasse en Post-Commandant van de Rijkspolitie te Herkenbosch. In dit proces-verbaal verklaart hij onder andere dat hij twintig jaar lang onafgebroken als politieman in Herkenbosch werkzaam was. Hij vervolgt: “In Oktober 1944 waren er alhier in het dorp Herkenbosch circa 3000 Russen, mannen en vrouwen, ingekwartierd. Deze moesten onder leiding en toezicht van de Duitsers in Herkenbosch en omgeving loopgraven, tankvallen, enz. graven. De Russen waren gelegerd bij inwoners van het dorp in schuren en stallen. Zij kregen niet voldoende te eten, met als gevolg, dat zij op alle mogelijke wijzen trachtten eten te krijgen en het veld introkken en vooral aardappelen en andere veldvruchten weghaalden. Op een dag in oktober 1944, de juiste datum weet ik niet meer, hoorde ik zeggen dat door de Russen bij de weduwe Fr. Biermans in de Kerkstraat alhier, levensmiddelen waren gestolen. Deze levensmiddelen, in hoofdzaak bestaande uit weckglazen met vlees, waren eigendom van Alfred Raab die bij de weduwe in de kost was. Alfred Raab heeft toen van deze diefstal aangifte gedaan bij de S.A. (Sturm Abteilung, knokploeg van Hitler om tegenstanders te intimideren, RD). Bij mij heeft Alfred Raab van deze diefstal geen aangifte gedaan. Ik heb mij ook verder met deze diefstal niet bemoeid, omreden de S.A. dit deed en dit geval blijkbaar had overgegeven aan de S.D. Toen de Russen des avonds omstreeks 5 uur van het werk terugkwamen, moesten degenen die bij Claessen, wonende tegenover de weduwe Biermans, waren ingekwartierd buiten op het erf van de woning van Claessen aantreden. Ik hoorde, toen ik er langs kwam, dat de S.A. hevig tegen de Russen tekeer ging. Zoals ik later vernam waren 4 Russische mannen weggeleid naar de woning van Pillaerds. Later op de avond hoorde ik bij de woning van Pillaerds een geweldig geschreeuw en aan de uitingen van pijn kreeg ik de indruk dat er geslagen werd. Omstreeks 21.30 uur die avond kwam er een S.D.-man en een S.A.-man aan mijn woning, die mij meedeelden, dat er die avond vier man werden doodgeschoten, omdat ze gestolen hadden en dat de lijken de volgende dag begraven moesten worden. De lijken zouden liggen in een varkenshok bij Pillaerds. Kort daarop hoorde ik bij de woning van Pillaerds een aantal schoten vallen. De volgende morgen omstreeks 6 uur ben ik naar de woning van Pillaerds gegaan. In de varkensstal vond ik de lijken van 4 Russische, nog jonge mannen, geheel bebloed en allen met een kogelgat in de slaap. De lijken waren ook ernstig verminkt en bij het opnemen merkte ik, dat zij gebroken lichaamsdelen hadden. De 4 lijken zijn toen door mij met behulp van enige gemeentewerklieden begraven op het zogenaamde ‘verloren Kerkhof’ te Herkenbosch. De Duitsers, die de vorenbedoelde 4 Russen hebben mishandeld en daarna hebben doodgeschoten, behoorden waarschijnlijk tot de S.D. die was gelegerd in Effelt (Dld.) Omtrent hun namen en verdere identiteit is mij niets bekend. Alfred Raab, die voor het feit, dat hij van de diefstal aangifte heeft gedaan bij de S.A., waarvan het gevolg was dat de 4 Russen werden doodgeschoten, door het Bijzondere Gerechtshof werd veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf, verblijft momenteel in het Bewaringskamp te Eijgelshoven. Meer kan ik in deze zaak niet verklaren.”
Dit verhaal wordt in hetzelfde proces-verbaal grotendeels onderschreven door de 20-jarige en ongehuwde Hendrikus Jacobus Frenken uit Herkenbosch. Deze latere dienstplichtig militair was getuige van de gebeurtenis geweest. Het huis waar hij met zijn ouders woonde, lag vlak bij het ‘arrestantenhok’ van dat bij Pillaerds. De S.A. had zelfs haar bureau in Hendrikus’ ouderlijk huis aan de Wijngaardstraat! Vier mannen van de S.D. hadden zich volgens de getuige bij de S.A. gevoegd die avond. Omstreeks 23 uur diezelfde avond gingen de 4 S.D.-mannen het hok in en haalden de 4 Russen eruit. De Russen werden door deze S.D-mannen geweldig geslagen met de vuisten. Dit gebeurde op het erf voor de woning van Pillaerds. Ik heb niet gezien dat ze een wapen gebruikten. Nadat de Russen afgerammeld waren, werden ze weer in het hok opgesloten. Ik heb het van achter een muur gadegeslagen. De S.D.-mannen, die alle 4 vrij dronken waren, gingen weer naar binnen. Omstreeks een half uur daarna hoorde ik, dat de 4 van de S.D. weer naar buiten gingen en op het hok toeliepen. Even daarna hoorde ik, naar ik meen, schoten vallen. De volgende morgen hoorde ik zeggen, dat de 4 Russen waren doodgeschoten. Dit moest door de S.D.-mannen zijn gedaan. De S.D.-mannen waren gelegerd te Effelt (Dld). Zij kwamen meermalen op bezoek bij de 2 S.A.-mannen die in onze woning in kwartier waren. Deze S.D.-mannen heb ik meermalen horen noemen als: Lamers, Verheggen, Sepp en een zekere Joep. Omtrent hun woonplaats en verdere identiteit is mij niets bekend. Als ik ze terug zie, geloof ik niet, dat ik ze nog zou terugkennen.
Nogmaals, deze beschrijvingen geven volgens mij een heel goed beeld van hoe het er toenmaals aan toe ging. Een Limburger vond de diefstal van zijn voedingswaren zo erg dat hij de Duitsers inlichtte, terwijl hij wist dat dit de Russen op represaillemaatregelen kwam te staan. Blijkbaar liet hem dat koud en dacht hij alleen maar aan zijn eigen wraak op de dieven. Misschien had hij wel een hekel aan de Russen die hij niet kon verstaan en die er heel anders uitzagen.
De politieman, de heer Moors, deed ook maar zijn werk. Meer kon hij niet doen. Hij kon geen kant op. Ingrijpen en de afranseling van en de moord op de Russen proberen te voorkomen, was geen optie. De Duitsers hadden de macht en ook de arme agent moest zich daarnaar schikken en probeerde zijn eigen hachje te redden.
De Russen leden waarschijnlijk nog veel grotere honger dan de inheemse bevolking en stalen wat ze stelen konden. Ze moesten immers keihard werken en daar heb je nou eenmaal energie voor nodig, temeer om op krachten te blijven en te komen. De Duitsers waren zo gemeen en moordzuchtig en het spoor van moreel en ethisch besef zo bijster dat ze een simpele diefstal beantwoordden met afranselpartijen en executies. Zo zie je maar wat totaal vrije macht met een (slecht) mens kan doen!
Ik was ‘blij’ dat ik deze gegevens had opgeduikeld uit het archief. Maar mijn missie om de namen van de drie gefusilleerde Russen (de dwangarbeiders van het kruis) te bemachtigen, leek niet te slagen. Waar moest ik nog meer zoeken? Ik had de volgende dag een interview met de kruismaker en ik hoopte dat hij me nog iets meer kon vertellen dan hij door de telefoon al had gedaan. Om toch nog iets meer te doen, stuurde ik de volgende e-mail naar het Nederlands Instituut voor Oorlogs-. Holocaust en Genocidestudies te Amsterdam:
Geachte heer/mevrouw,
Ik ben freelance journalist en schrijver en ben op zoek naar een lijst van namen van Russische dwangarbeiders die in 1944-1945 in Melick en Herkenbosch moesten werken voor de vijand.
Ik ben eigenlijk OOK op zoek naar een specifiek geval. In oktober/november 1944 zijn in Herkenbosch twee Russische mannen gefusilleerd die appels hadden gestolen uit een schuur waar nu cafetaria De Sport ligt. Zij zijn in Melick op een grafveld voor niet-christenen begraven. De Melickse politieman Lechner heeft hen mede begraven. Ook werd een zwangere Russische dwangarbeider bij de Molen in Melick doodgeschoten. Zij zijn begraven aan de Wagsbergweg.
Mijn vraag is waar ik een lijst met namen kan krijgen voor deze naamloos gebleven slachtoffers. Ik wil hen graag hun naam teruggeven.
Ik hoop dat u mij op weg kunt helpen.
Met vriendelijke groet,
Roland Danckaert
Hoofdstuk 8.
INTERVIEW MET DE KRUISMAKER.
Ter voorbereiding op het gesprek met de kruismaker, Frits Dirkx, bladerde ik in de bibliotheek door de jaarboeken van de regionale Heemkundevereniging. In het jaarboek van 2010 kwam ik een stukje tegen over ‘het onopvallende gedenkteken’ dat Dirkx in 2004 plaatste aan de Wagsbergweg, de zandweg tussen de grote Melickerweg en het gebied ‘de Waterschei’ waar de kruismaker (71 jaar oud, eind 2012) woont. Mijn vrouw, een geboren en getogen Melickenaar, heeft nooit geweten dat dit zandpad zo heet. Ik dus ook niet. Weer wat wijzer geworden! Het illustreert andermaal hoe ontzettend weinig we eigenlijk weten van onze eigen streek. Iedere Melickenaar en Herkenboschenaar kent dat pad, maar slechts weinigen weten welke naam de ‘zandstraat’ is gegeven.
In het Heemkundeboek van 1995 stuitte ik op een artikeltje over de oorlogsslachtoffers uit Herkenbosch, het dorp waar mijn vrouw en ik sinds 1995 wonen. We wilden na vier jaar verkering graag samenwonen, omdat we het zat waren om bij onze ouders op de bank te zitten en we kregen sneller dan verwacht een ruim huurhuis toegewezen in de ‘vogelenbuurt’ van het Meinwegdorp. Het is hier fijn wonen. Verenigingsmensen zijn wij niet en de dorpsactiviteiten gaan dan ook langs ons heen. Soms lijkt het wel alsof hier net zo weinig tamtam is als in een winkel na sluitingstijd, maar het is hier in elk geval wel lekker rustig en vredig. Soms is het te rustig voor mij, maar een situatie is zelden ideaal.
Het stukje in het Heemkundeboek over de oorlogsslachtoffers in Herkenbosch verhaalt mede over de honderden Russische en Poolse mannen en vrouwen die bij de boeren in onverwarmde schuren in het stro werden ondergebracht. Deze mensen werden met de mannelijke bevolking van Herkenbosch (de inheemse vrouwen werden blijkbaar wél ontheven van dwangarbeid) gedwongen om loopgraven en tankgraven te maken en bunkers te bouwen.
Dat wist ik allemaal al, alhoewel mij tijdens het lezen van deze fragmenten andermaal inviel hoe iedereen alles maar over zich heen moest laten komen. De Duitsers hadden het voor het zeggen en de onderdrukte mensen waren als was in hun handen. De boeren werden ineens opgezadeld met dwangarbeiders uit een heel ander deel van de wereld en de dwangarbeiders zelf hadden al helemaal geen zelfbeschikkingsrecht meer.
Tien minuten te laat, om 10.10 uur, arriveerde ik bij de bungalow van Frits Dirkx, de man om wie het kruisverhaal eigenlijk allemaal draaide. Immers, hij is de schepper van het houten gedenkwerkje en door zijn maaksel wordt de plaatselijke geschiedenis nog een beetje in leven gehouden. Het verbaast mij in toenemende mate hoe weinig de gemeente en de VVV hebben gedaan om de oorlogshistorie van dit gebied via gedenkborden en gedenkteksten te ‘promoten’. Op heel veel plekken in de dorpen zouden informatieve teksten geplaatst moeten en kunnen worden, zodat wandelaars, dorpsgenoten en toeristen, een levendiger beeld krijgen van wat zich op een bepaald stuk grond of in een woning of gebouw heeft afgespeeld. Het is bijvoorbeeld leuk en interessant om te weten waar er Romeinse objecten zijn gevonden, waar mogelijk een Romeinse tempel heeft gelegen en waar een Romeins grafveld heeft gelegen.
De Wagsbergweg verdient niet alleen een (straat)naambord, maar ook het kruis verdient het om te worden vergezeld door een begeleidende tekst. Vindt u niet?
Mijnheer Dirkx opende zelf de deur. Een lange, statige man schudde mij de hand. Zijn woning was groter dan ik van de buitenkant had gedacht en het uitzicht op de diepe en mooi verzorgde achtertuin met daarachter weiland en de Roer was en is prachtig. Het aroma van de koffie kwam me al tegemoet. We namen plaats aan de keukentafel. Mijn gastheer, welbespraakt, begon allereerst uitgebreid te vertellen over zijn gezondheid. Dirkx wordt ‘Het Wonder van Melick’ genoemd, omdat hij vier keer zware kanker (zonder uitzaaiingen gelukkig) heeft overleefd, waaronder asbestkanker, dankzij een operatie in het Leuvense Universitaire Ziekenhuis. Monteur in de wegenbouw was hij geweest. Hij had aan gaspijpleidingen gewerkt, maar ook huizen en mijnen afgebroken. Misschien kwam daar asbest bij vrij, wie zal het zeggen. Blootstelling aan een klein beetje asbest kan voldoende zijn om longvlieskanker te krijgen. Ook vertelde Dirkx graag over wat hij allemaal kon met zijn naar eigen zeggen ‘gouden handjes’. Aan het einde van ons samenzijn liet hij mij in zijn garage een schitterende oldtimer zien, een prachtige blauwe, oude auto uit het late begin van de vorige eeuw. Duidelijk een levensgenieter, die Dirkx. Een man met passies.
Maar ik was natuurlijk vooral gekomen om nog wat meer te horen over zijn motieven om dat kruis in 2004 aan de Wagsbergweg neer te zetten. Dirkx stak van wal en ik laat hem hier ononderbroken aan het woord: “Op 17 november 1967 ben ik hier in Melick, in de Waterschei, komen wonen. Ik had al eens gehoord van het lijkenhuisje op de hoek van de Wagsbergweg en de Melickerweg, en ook dat er nog heel veel mensen begraven liggen. De oude inwoners van de Waterschei vertelden mij dat. Tijdens een wandeling kwam ik een oude mijnheer tegen - ik durf niet te zeggen of hij nou Heemels of Van Helden heette, maar hij was in elk geval de eigenaar van het gebouw waar café Gootzen zat – en aan hem heb ik gevraagd of hij meer wist over Russische mensen die aan de Wagsbergweg begraven zouden liggen. “Ja,” zei hij, “daar ben ik zelf bij geweest! Ik heb samen met politieman Lechner de geëxecuteerde jongens met paard en kar vervoerd van Herkenbosch naar Melick.” Ik vergeet nooit meer dat die man zei dat er een bloedspoor was van Herkenbosch naar Melick.”
“Bij het lijkenhuisje hadden ze de jongens in de grond gestopt. Die liggen er nog. Als je voor het kruis staat, dan liggen ze aan de rechterzijde, achter het toenmalige lijkenhuisje dat na de ruilverkaveling in de jaren tachtig van de vorige eeuw is afgebroken. Er is geen spoor meer van te vinden. Ze hebben er struiken en boompjes aangeplant. Mijn dochters hebben trouwens nog bij en in dat lijkenhuisje gespeeld!”
“Andere oude mensen wisten mij te vertellen dat er ook nog een vrouwelijke persoon begraven zou liggen die de Duitsers rondom de Prins Bernhard Molen in de Waterschei hebben doodgeschoten, omdat ze in verwachting was. Van wie ze zwanger was, dat is me niet verteld. Dat wist waarschijnlijk niemand.”
“De oude mijnheer die de twee Russische jongens mede had begraven, vertelde me dat deze jongens aan de appels waren geweest in Herkenbosch, daar waar nu cafetaria ‘De Sport’ ligt. Vroeger was daar een boerenschuur. Daar hebben Duitse militairen die jongens ook doodgeschoten. Waar de Russen voor hun dood verbleven en welk werk ze deden, dat durf ik niet te zeggen. Het kan zijn dat ze bij boeren in een schuur hebben geslapen en dat ze meewerkten aan het graven van de tankgrachten. Als ik hier naar buiten kijk, achter mijn achtertuin, dan zie ik een gebied waar de tankgracht heeft gelopen, helemaal naar de Groenstraat waar nu de voetbalvelden liggen, in een soort van halve cirkel inderdaad.”
“Het grafveld bij de Wagsbergweg, waar ik het kruis heb neergezet, noem ik ‘Het Vergeten Kerkhof’. Daar liggen echt heel veel mensen. Mensen die bijvoorbeeld op ‘De Meinweg’ of in de Roer zijn gevonden. Ik zou het jammer vinden als dat vergeten wordt. Daarom heb ik daar dat kruis neergezet. En zeker voor die Russische mensen, want in Rusland zijn er nog altijd mensen die staan te wachten op hun ooms en tantes. Misschien dat in een of ander archief is terug te vinden wie die Russen en Polen zijn. Overigens, op het Oude kerkhof in Melick, daar bij het tankstation, zouden ook Russische en Poolse dwangarbeiders tijdelijk hebben gelegen, mannen en vrouwen die een natuurlijke dood zijn gestorven of die zijn gefusilleerd. Hun lijken zijn later opgegraven en misschien wel naar Rusland en Polen gezonden. Mogelijkerwijs zijn er hele oude mensen die nog leven en die wat meer daarover kunnen vertellen.”
Na ruim een uur namen Dirkx en ik afscheid met de belofte elkaar op de hoogte te houden als er nieuwe ontwikkelingen mochten zijn. Wat me het meest was bijgebleven van het gesprek is de beschrijving van de oude Melickenaar die de Russen mee had helpen begraven en die had gesproken over een bloedspoor van Herkenbosch tot Melick. Een bloedspoor van maar liefst2,5 kilometer. Het gevolg van zinloos en wreed bloedvergieten…
’s Avonds stuurde ik een e-mail naar de gemeente Wassenberg in Duitsland (vlak over de grens bij Vlodrop), naar de burgemeester zelfs (de heer Manfred Winkens), om te vragen of hij mogelijk wist of er een lijst is met de namen van de slachtoffers in de oorlog. Omdat de specifieke oorlogsmisdaden waarover ik wilde schrijven, waren gepleegd door Duitsers die opereerden vanuit dorpen van vlak over de grens - zoals Effeld (in vroegere documenten geschreven als Effelt en thans behorend tot de gemeente Wassenberg) - had ik mijn hoop gevestigd op de Duitse archieven. Maar het was meer wanhoop dan hoop…
Hoofdstuk 9.
SCHOONVADER VERTELT…
Voor de zekerheid vroeg ik nogmaals aan mijn schoonvader, Hubert Schmitz (in december 2012 79 jaar), of hij echt nooit iets had gehoord over de executie van de drie Russische dwangarbeiders die nog steeds bij het oude lijkenhuisje en bij het gedenkteken van mijnheer Dirkx begaven liggen in Melick. Helaas moest de vader van mijn vrouw hier wederom ontkennend op antwoorden.
Echter, ik vroeg door naar zijn oorlogservaringen en daar ging hij gretig op in. Ik merk dat oudere mensen graag over vroeger vertellen, over ‘hun’ tijd.
Mijn schoonvader woonde met zijn ouders en zijn oudere broer Jan in een boerderij aan de Groenstraat in Melick. In oktober of november 1944 werd het gezin door de bezetter gedwongen om Poolse en Russische dwangarbeiders onderdak te verlenen (in de schuur). “Zij droegen gedwongen allemaal een blauw embleem op hun kleding met daarop het woord ‘Ost’. De Polen waren volgens mij militairen, want zij hadden hun militaire uniformen in hun koffer verstopt. Zij droomden ervan, vertelden ze, om hun uniformen zo snel mogelijk weer aan te kunnen trekken. De Russen waren, geloof ik, afkomstig uit Oekraïne. Dat waren overduidelijk boeren. Dat kon je zien aan hun kleding en laarzen.”
Ik vroeg aan mijn schoonvader hoe de sfeer was in huis en of er sprake was van enige interactie tussen het gezin en de ‘gasten’. “Het ging er heel gemoedelijk aan toe,” antwoordde Schmitz die altijd een zwak heeft gehouden voor Rusland en die later met zijn gezin per auto door de landen achter Het IJzeren Gordijn is getrokken (en de armoede aldaar viel hem erg mee). “Met name met de Polen hadden we veel contact. We dronken met hen thee en koffie en ze speelden schaak met mijn broer en mij. De Russen waren, voor zover ik me kan herinneren, wat meer op zichzelf.”
Een Duitse officier (naam onbekend) eiste een kamer op de bovenverdieping voor zich op in het ouderlijk huis van mijn schoonvader. “Daar zat hij hele dagen. Veel buiten kwam hij niet. Het was nogal een dwingeland. Ik kan me goed herinneren dat hij altijd vanaf boven riep: ‘Ist der Kaffee klaar?’ Een van de vrouwelijke Poolse dwangarbeiders moest voor hem zorgen. Zij bereidde trouwens voor ons allemaal de meest lekkere maaltijden met het voedsel van de Duitsers. Ik vond haar ontzettend aardig en lief. Trouwens, er zijn ook nog twee Italianen die bij ons hebben ‘gewoond’. Zij maakten de lekkerste pasta’s klaar!”
In januari 1945 werd de situatie evenwel te gevaarlijk voor de inwoners van onder andere Melick, Roermond en Herkenbosch en werden ook mijn schoonvader, zijn broer en hun ouders geëvacueerd naar Friesland. “Daar vonden op dat moment geen oorlogshandelingen plaats. Mijn broer en ik verbleven bij een boerengezin en onze ouders bij een boerengezin een paar boerderijen verderop. Ik heb het daar zo geweldig naar mijn zin gehad dat ik er na de bevrijding, toen we terug moesten naar Limburg, niet meer weg wilde. Ik was verdrietig dat we terug naar huis gingen. Het gastgezin was ontzettend gastvrij en ik voelde me er helemaal thuis. Inmiddels had ik er goede vrienden gemaakt.”
Maar er zat niets anders op dan terug te keren naar Melick. “Het was verschrikkelijk hoe alles er hier uitzag bij onze terugkomst. Het was een ravage. De loopgraven liepen door het huis, althans door de schuur en de keuken. Alles moest opnieuw opgebouwd worden. De Staat betaalde dat.”
In het kort waren dit de oorlogsbelevenissen van mijn schoonvader die op het einde van de oorlog 11,5 jaar was. Hubert Schmitz is een buitengewoon goede en sympathieke verteller en ik hing dan ook aan zijn lippen. Eén feit dat de Melickenaar had genoemd, kon mij misschien verder helpen bij mijn zoektocht naar het trio gefusilleerde Russen. Namelijk, dat de Russen afkomstig zouden zijn uit Oekraine, het op twee na grootste land van Europa (onafhankelijk van Rusland sinds de zomer van 1991). Onmiddellijk schreef ik in het Engels een e-mail die ik richtte aan een oorlogsdocumentatie-instituut in Oekraïne. Hadden zij wellicht nog een lijst met namen van dwangarbeiders die in de herfst van 1944 naar Melick en Herkenbosch werden overgebracht?
Hoofdstuk 10.
INTERVIEW MET STOKOUDE MELICKENAAR/OORLOGSGETUIGE.
Dirkx, de kruismaker, had mij een paar namen gegeven van oude Melickenaren die misschien nog wat meer konden vertellen over Melick in oorlogstijd. Ik was vooral gefixeerd op het verhaal over de drie geëxecuteerde Russen aan wie het gedenkteken voor een groot deel was opgedragen. Echter, ik kreeg steeds minder hoop dat ik meer nuttige informatie zou krijgen over hun lot, leven en identiteit. De Heemkundevereniging, de NIOD en ook een van de oorlogsdocumentatie-instituten in Oekraïne hadden geen (nieuwe) informatie voor mij. Dat vond ik frustrerend en ik zag in dat ik mijn missie om de nabestaanden van de drie gefusilleerde Russen op te sporen en in te lichten bitter weinig kans van slagen had. Ik bleef nochtans proberen om iets meer te weten te komen over wie de Russen waren.
Daarom belde ik eerst nog met de enige familie Lechner die nog in Melick woont. Immers, Lechner – was mij verteld – was jarenlang actief geweest als politieman in Melick. De heer des huizes, F. Lechner, vertelde me door de telefoon dat die voormalige politieman eigenlijk veldwachter was. Het was zijn opa!
De heer Lechner die ik nu aan de lijn had, moest helaas mededelen dat zijn vader en diens drie broers allemaal zijn overleden. Hij had wel verhalen over zijn opa gehoord (van zijn vader en ooms), maar de legende dat zijn opa twee Russische geëxecuteerde Russen van Herkenbosch naar de begraafplaats in Melick zou hebben vervoerd en daar zou hebben begraven, kende hij niet. Sterker, de kleinzoon van de veldwachter Lechner wist niet op welk kruis ik doelde, terwijl hijzelf ‘van de Waterschei is’ en zijn opa altijd in de Waterschei heeft gewoond.
De volgende familie die ik wilde spreken, was de familie Gootzen die jarenlang het café in de Waterschei beheerden. Het was immers de eigenaar van het kroeggebouw geweest, ene Heemels of Van Helden volgens Dirkx, die met het verhaal over de Russen op de proppen was gekomen en die de Russen mede begraven zou hebben. Ik kreeg een buitengewoon aardige, bejaarde mevrouw Gootzen uit de Dorpsstraat in Melick aan de lijn en zij vertelde me dat het de familie Van Helden-Van de Beek uit Vlodrop moet zijn geweest van wie het pand was waarin het café aan de Waterschei zich toenmaals bevond. Echter, zowel man en vrouw zouden zijn overleden en ze zouden geen kinderen hebben nagelaten.
Wat ik wederom treffend vond, is dat ook deze oude mevrouw - die naar eigen zeggen 10 jaar was toen het oorlog was en die altijd in Melick heeft gewoond – niet wist dat er bij het kruis van Dirkx Russen begraven liggen.
Mijn zoektocht werd steeds meer gerechtvaardigd! Dankzij mijn kleine speurwerkje waren nu al veel meer dorpsmensen op de hoogte van het bestaan en de betekenis van het crucifix. Dat in ieder geval! Een deel van mijn missie was dus al ruimschoots geslaagd, namelijk het onder de aandacht brengen van de legende.
Maar ik was nog niet verzadigd en wilde nog meer getuigenissen horen. Op 10 december 2012 om 10.30 uur klokslag belde ik aan bij de verzorgingstehuiskamer van de toen 95-jarige Piet Beursgens. Een kleine, krom lopende man achter een rollator stond in zijn (woon)kamertje op mijn handdruk te wachten. Ik wist dat hij nog niet zo lang geleden zijn vrouw had moeten begraven en condoleerde hem met het verlies. “We hielden heel veel van elkaar,” vertelde hij. “Tot op de allerlaatste dag. De laatste jaren heb ik haar verzorgd en beschermd. Bij mij voelde zij zich veilig. We zijn 65 jaar getrouwd geweest.” Vanwege privacyredenen kan ik er niet te diep op ingaan.
Al snel tijdens ons gesprek kwam ik erachter dat ik van doen had met een bejaarde man die nog zeer kwiek van geest was en die over een uitstekend geheugen beschikte. Zoals de meeste hoogbejaarde mensen hoorde hij niet meer goed (en zijn gehoorapparaat was deels stuk) waardoor ik moest schreeuwen en hij de helft van wat ik zei desondanks niet verstond, maar zijn oorlogsherinneringen waren de moeite van het aanhoren en van het beschrijven waard.
Ook deze oorlogsgetuige laat ik hierbij onafgebroken aan het woord.
“Ik weet, mijnheer Danckaert, op welk kruis in Melick u doelt. Daar stond vroeger een lijkenhuisje. Vluchtelingen en zigeuners die daar in de buurt waren gestorven, werden er begraven. De zigeuners kwamen soms met hun paard en kar in het dorp om spullen te verkopen. Men zei ook wel dat ze kippen stalen. Ze bleven een paar dagen en dan trokken ze weer verder. Maar ook Russische mensen zijn daar begraven. Het verhaal dat u me vertelde, over de twee Russen die na het stelen van appels waren doodgeschoten en over de zwangere Russin die was vermoord, zegt mij helaas niets. Dat relaas heb ik nooit gehoord.”
“Maar ik weet wél dat er in oktober 1944 grote groepen Russen in Melick kwamen die voor de vijand moesten werken. Tankgrachten moesten ze graven en aan de bouw van de bunker moesten ze dag en nacht werken, ook tijdens Kerstnacht. Het vroor dat het kraakte. Deze Russische mensen verbleven in zalen en in de schuren bij boeren. Ik woonde met mijn ouders, broer en zus ook in boerderij, maar wij hebben geen dwangarbeiders onderdak hoeven te verlenen. Ik heb trouwens ook niet hoeven te werken voor de Duitsers. Bij ons thuis zat ik ondergedoken. Mijn broer zei: ‘Blijf jij maar thuis, kleine, dan ga ik werken’. Mijn broer heeft hard voor de vijand moeten werken, zoals het graven van de tankgrachten en het bouwen van kleine verdedigingswerken die ze op hoger gelegen gedeelten, zoals bij het oude Kerkhof in Melick, bouwden om overzicht te hebben over het Roerdal. Ondertussen ging ik wél aardappelen rooien in het veld, voor en bij een boer. Voor zeven uur ’s morgens ging ik aan het werk en ’s avonds in het duister kwam ik naar huis. De Duitsers hebben nooit wat gemerkt. Iedereen die voor de vijand moest werken, kreeg een formulier waarop, als je had gewerkt, een Duitse officier zijn naam zette. Die naam nam ik over van het formulier van mijn broer en zette ik op het mijne.”
“We waren in het begin niet zo bang voor de Duitsers. Ze waren aanvankelijk niet brutaal. Een hogere Duitse soldaat, de baas over de werken aan de tankgrachten, zat bij mijn ouders thuis ingekwartierd. Een Russisch meisje moest voor hem zorgen. Mijn moeder gaf hem altijd een liter melk als hij daarom vroeg en daardoor was hij best aardig en deed hij niet moeilijk. Ik weet nog dat de groenen, de brutale en gemene Duitse politie, op een dag overal het vee kwamen weghalen bij de boeren, maar die Duitser bij ons thuis heeft toen verhinderd dat ze onze koeien zouden meenemen. Door dit soort ervaringen waren mijn ouders en wij niet zo bang voor de Duitsers.”
“Later, in januari 1945, zouden we naar Friesland worden geëvacueerd en die Friezen hadden veel meer angst voor de Duitsers dan wij, omdat ze hen niet konden verstaan. Als dan een Duitser aan de deur klopte, dan durfden de Friezen de deur niet open te doen. Moesten wij dat doen. Meestal was er niks aan de hand.“
“Het Friese gezin waar wij verbleven, voelde aan als familie voor ons. De man en vrouw die ons onderdak verleenden, hadden het liefst een jongen en een meisje gehad: een jongen om de man te helpen en een meisje om de moeder te helpen met huishoudelijke klussen, maar mijn broer en ik waren onafscheidelijk en lieten ons niet uit elkaar halen. Toen mijn broer en ik na de bevrijding weer terug naar huis gingen, moest onze Friese ‘moeder’ huilen, zo erg vond ze het dat wij weer weg gingen. Met die familie, zoals met hun toen nog ongeboren zoon, hebben we nog steeds goed contact.”
“Ik heb veel meegemaakt in de oorlog en heb geluk gehad dat mijn bloedverwanten en ik het hebben overleefd. Er vielen immers zoveel slachtoffers. Mijn zus had na de oorlog nog contact met de familie van een Canadese piloot die in Linne (dorp bij Roermond, RD) was neergehaald. Ze brachten hem naar het Zusterklooster van de Franse orde. Maar de Fransen waren nog bang voor de Duitsers vanwege de gebeurtenissen in de Eerste Wereldoorlog. De soldaat werd buiten op een schrootplank, een rafter, gelegd. Mijn zus en nog een andere juffrouw van de school in Linne zagen die dode Canadees liggen. Ze vonden dat hij schitterend mooi krulhaar had. Ze hebben toen een plukje van dat haar afgeknipt en die krul hebben ze in een envelop naar zijn familie in Canada gestuurd. De twee familieleden van het slachtoffer zijn na de oorlog naar mijn zus gekomen.”
“Mijn familie en ik hebben een aantal keren in levensgevaar verkeerd. Toen we moesten evacueren, raakten mijn vader en moeder tijdens de voettocht gewond tijdens de beschietingen door de Engelsen. Mijn vader had het bloed in zijn schoenen staan. Ik moest met hem en mijn moeder naar een dokter. Onderweg ging ik even bij het huis van een vriend naar binnen. Iedereen was al weg, behalve een meisje van veertien jaar. Ze lag dood op de keukengrond. Haar ouders waren gevlucht. Toen we terugkwamen van de arts, werden we weer onder vuur genomen door de Engelsen, onder andere met granaten. We zaten immers midden tussen de Duitsers en de geallieerden schoten op alles en iedereen van wie ze dachten dat het Duitsers waren. Door een van die granaten raakte ik gewond aan mijn neus. Een Duitser heeft me toen nog verbonden.”
“Niet lang daarna moesten we echt weg uit het dorp. Er mochten geen burgers meer in de omgeving zijn. Overal vlogen de granaten van de geallieerden je om de oren, ook in onze tuin. Eerst werden we ondergebracht bij kennissen in Roermond, daarna verbleven we nog een tijdje in schuilkelders in Melick en uiteindelijk werden we door de Duitsers op de trein gezet naar Friesland. Het evacueren had dus nogal wat voeten in de aarde.”
“Tijdens de treintocht werden we twee keer beschoten door de Engelsen die dachten dat het Duitse treinen waren. Ze lieten eerst een kleine bom vallen naast een wagon en die bom gooide zoveel modder op dat de wagon van boven inviel door de kracht van het natte zand. Er vielen doden. Mijn broer en ik hebben nog een overleden moeder van zes kinderen op een laddertje weggedragen. Mensen van het Groene Kruis, ik meen in Hengelo, kwamen ons tegen en namen haar van ons over.”
“Ook tijdens de tweede beschieting van de trein door de Engelsen, Amerikanen of Canadezen hadden mijn broer en ik het geluk dat we aan de goede kant zaten van de wagon. De trein reed over een dijk en we zaten dus net aan de goede kant, aan de kant waar de geallieerden niet op konden richten. Kennissen van ons raakten wél gewond tijdens deze reis. De vader kreeg een schot in zijn knie, de moeder werd geraakt aan de hand, een dochter aan de heup en een kindje van vijf jaar schoten ze dood.”
“Na de oorlog wist niemand van onze familie wie waar nou precies was. Mijn broer en ik wisten niet waar onze zus en onze ouders waren. We belden naar Het Groene Kruis, maar die konden ons geen informatie geven. Ons huis was kapot geschoten. Na veel vijven en zessen werden mijn zus, ouders en mijn broer en ik herenigd.”
“Er waren best veel NSB-ers in de oorlog, zeker in Herkenbosch. De NSB-meisjes gingen in hun zwarte kleding op rolschaatsen door het dorp tijdens de oorlog. Na de bevrijding zijn die NSB-ers opgepakt en moesten ze werken, zoals tankgraven en loopgraven dichtgraven. In de buurt van de kasteelboerderij bij Schöndeln (waar onze kinderen nu op de Middelbare School zitten, RD) zat een hele gevaarlijke NSB-er, een Hollander. Die had de boer, boer Hendriks, verraden. Hendriks hield op zijn boerderij Franse vluchtelingen ondergedoken. Hij is door het verraad van die NSB-er opgepakt en is in het concentratiekamp gestorven.”
Na drie kwartier luisteren en op schreeuwerige toon vragen stellen aan de halfdove man, moest ik echt even bijkomen. Ik ben niet het type dat alles emotieloos aanhoort en als een droog feit optekent. Als ik zulke gruwelijke oorlogsverhalen hoor, dan grijpt mij dat aan.
Ik was blij dat ik deze man aan het woord had gelaten, want ik kon me dankzij zijn getuigenissen een nog beter beeld vormen van wat er tijdens de oorlog is gebeurd.
Nieuwe informatie over ‘mijn’ drie Russen had ik andermaal niet kunnen bemachtigen en na alles wat ik had geprobeerd om hun afkomst en herkomst te traceren, besloot ik het erbij te laten zitten. Tenzij er in de loop der tijd nog nieuwe feiten boven tafel of boven water zouden komen, moest ik er vrede mee hebben dat ook dit trio anoniem is gestorven en dat hun namen voor altijd bij hen zullen blijven in het graf.
Maak jouw eigen website met JouwWeb